maandag 22 september 2014

Afschaffing gratis kWh elektriciteit en hoeveelheid water goede zaak ?

Afschaffing gratis kWh elektriciteit en hoeveelheid water in het regeerakkoord en waarom ?

In het Vlaams regeerakkoord van de partijen N-VA , CD&V en Open VLD kunnen we lezen dat ze de gratis KWh elektriciteit en de gratis hoeveelheid water willen afschaffen.

De gratis KWh elektriciteit maakt deel uit van de sociale openbare dienstverplichtingen ( sociale maatregelen ) op de energiemarkt. Sinds 1996, met onder andere de implementatie van de lokale adviescommissie ( LAC) , nam de Vlaamse overheid initiatieven in de strijd tegen energiearmoede.
Later, na de liberalisering van de energiemarkt in 2003 heeft de Vlaamse regering in verschillende stappen verder gezorgd  voor een sociaal vangnet: de sociaal openbare dienstverplichtingen.

•    Gratis  kWh elektriciteit en gratis hoeveelheid gas.
•    Sociale maximumprijs en statuut beschermde klant.
•    Procedure wanbetaling.
•    Afsluiting en Lokale Adviescommissie (LAC)
•    De budgetmeter
•    Schuldafbouw in de budgetmeter.
•    Minimale levering van aardgas bij de aardgasbudgetmeter tijdens de winter.
•    10 ampère minimale levering elektriciteit.
•    Winterperiode waarin niet mag afgesloten worden.

 Meer informatie over de sociale openbare dienstverplichtingen vind je via deze link :




Bij  nutsvoorziening water zijn veel minder sociale maatregelen voorzien .

De Vlaamse regering stelt dat gratis niet bestaat . Dat is voor hen redenen genoeg om het af te schaffen. Ze gaan hier echter voorbij aan een aantal zaken .

De Vlaamse regering zegt dat ze een aantal  bijkomende structurele maatregelen gaan nemen tegen energiearmoede, al blijft het onduidelijk  wat dit gaat zijn , hoeveel budget hiervoor gaat vrijgemaakt worden en hoe het geïmplementeerd gaat worden. Bovendien hebben die aangekondigde maatregelen vooral betrekking op verwarming.  Voor mensen die verwarmen op elektriciteit kan dit  een verbetering inhouden , voor anderen echter niet.


De N-VA heeft voorspelt dat ze dit wilde doen .


Op zondag 01/12/2013 zat Liesbeth Homans ( N-VA) in de studio van de 7de dag . Het asociale karakter van de N-VA werd heel snel duidelijk.

Liesbeth Homans ( N-VA) verklaarde  geen voorstander te zijn van een BTW-verlaging op elektriciteit , maar wilde niet direct zeggen hoe N-VA de elektriciteitsfactuur wil laten dalen. Na herhaaldelijk vragen door de moderator werd het duidelijk. N-VA wil de elektriciteitsfactuur laten dalen door het nemen van structurele maatregelen en wil snoeien in de sociaal openbare dienstverplichtingen ( sociale maatregelen) op de elektriciteitsmarkt. Dit heeft ze toen in bedekte termen gezegd en in het verleden al verscheidende keren openlijk gezegd. Bovendien staat dit ook in een dossier van de N-VA aangaande het thema energie. Volgens Homans ( N-VA) verzwaart dit ( de sociale openbare dienstverplichtingen) behoorlijk de elektriciteitsfactuur.

Hier neemt Homans een loopje met de werkelijkheid. Zoals Homans ongetwijfeld weet bestaat de totale elektriciteitsfactuur uit een aantal elementen : (1) de eigenlijke prijs elektriciteit die de commerciële energieleverancier of de netwerkbeheerder aanrekent (2) Heffingen door de netwerkbeheerders ( onderhoud netwerk, heffingen pensioenlasten medewerkers netwerkbeheerders, financiering sociale openbare dienstverplichtingen , groene stroomcertificaten , financiering beleid rationeel energieverbruik, enz) . (3) Heffingen door Fluxis/Elia . (4) Federale heffingen ( nucleair fonds, financiering CREG, financiering sociaal fonds, sociale klanten, enz.) . (5) Heffing BTW.

Als we kijken naar de kost van de sociale openbare dienstverplichtingen , dan stellen we vast dat de totale kost van de sociale openbare dienstverlening ( sociale maatregelen) slechts 3 tot 5 % is van het bedrag dat de netwerkbeheerders aanrekenen.

Stellen dat de sociale maatregelen een van de grote redenen is dat de elektriciteitsfactuur zo hoog is , klopt dus niet.

Energiearmoede , een stijgend probleem.

We staan er amper bij stil, maar tegenwoordig hebben we voor letterlijk alles energie nodig. “ Levenscomfort komt tegenwoordig grotendeels uit het stopcontact” , schrijft
socioloog Dirk Geldof in zijn boek “We consumeren ons kapot “. We vinden het zo vanzelfsprekend dat we soms vergeten dat niet alle mensen gelijke toegang hebben tot nutsvoorzieningen elektriciteit, gas en water .
 


Een groeiend aantal mensen  kunnen hun facturen bij de commerciële elektriciteitsleverancier niet meer betalen en moeten een afbetalingsplan  aanvragen. Zo’n 106 178  gezinnen  gingen in 2012  een afbetalingsplan aan bij hun commerciële energieleveranciers. Vaak zijn de afbetalingsplannen niet haalbaar , waardoor mensen geconfronteerd worden met de stopzetting van hun contract.

Door sociale uitsluiting vinden ze vaak moeilijk een nieuwe commerciële energieleverancier en komen ze bij de netwerkbeheerder terecht. In 2012 kregen 80.571 gezinnen hun elektriciteit van de netbeheerder geleverd.

Ook bij de netwerkbeheerders voor elektriciteit vragen meer en meer mensen een afbetalingsplan aan, zo’n 27 381 betalingsplannen in 2012. Wanneer mensen bij de netwerkbeheerder hun afbetalingsplan niet kunnen nakomen, worden ze geconfronteerd met de plaatsing van een budgetmeter voor elektriciteit.

Eind 2012  waren er  44 039 budgetmeters voor elektriciteit actief in Vlaanderen . Dit is een opvallende stijging tegenover eind 2010 toen er 41 200 budgetmeters voor elektriciteit waren. Ook de prijs  van elektriciteit en gas bij een budgetmeter ligt hoger dan de gemiddelde prijs op de commerciële energiemarkt. Als je uw budgetmeter voor elektriciteit niet kunt opladen en je hebt uw noodkrediet opgebruikt dan kom je op een 10 ampère levering terecht. 10 ampère is onvoldoende om een leven te kunnen leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.

De distributienetbeheerder kan een dossier voor de lokale adviescommissie ( LAC )  brengen met de vraag om een afnemer af te sluiten van gas of elektriciteit. Wat elektriciteit betreft werden in 2012 zo’n 31 567 dossiers  naar de LAC doorgestuurd,  26 948 dossiers werden effectief behandeld. Bij de meeste gevallen werd er beslist om niet volledig af te sluiten.

Bron cijfers : participatief beleidsproject ‘ Energie en Armoede’ van Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie i.s.m. verenigingen waar armen het woord nemen.

Meer lezen over energiearmoede :
http://joecology.blogspot.be/2013/11/energiearmoede-in-vlaanderen-2013-een.html


 Ik ben ook niet direct voorstander van een BTW-verlaging , maar om heel andere redenen:
http://joecology.blogspot.be/2013/11/betaalbaarheid-elektriciteitsfactuur.html

Waterarmoede , een sterk groeiend probleem.

Water is levensnoodzakelijk. Iedereen heeft water nodig om te drinken, om eten klaar te maken, voor je kleren te wassen, om jezelf te kunnen wassen, enz….

Meer en meer mensen in België ervaren sociale uitsluitingen op het vlak van toegang tot nutsvoorziening water. Een groeiend aantal mensen hebben problemen met het betalen van hun 3 maandelijkse voorschotfacturen en hun eindfacturen. Meer en meer mensen moeten een afbetalingsplan aanvragen.

Ook de Lokale AdviesCommissies ( LAC) zien het aantal zaken voor water stijgen. Tijdens de periode 2006-2009 werden er in Vlaanderen in totaal 21.547 vragen tot afsluiting gesteld aan Lokale AdviesCommissies.

In Leuven kwamen er in 2010 zo’n 218 dossiers met betrekking tot water voor het LAC  . Dit is een forse stijging tegenover 2009 toen er 119 dossiers voor het LAC kwamen. 

Verder is in Vlaanderen  een duidelijke stijging waar te nemen betreffende het aantal huishoudelijke afnemers die werden afgesloten van nutsvoorziening water.




In 2009 werden 791 gezinnen afgesloten. In 2010 waren dat 2362 gezinnen. In 2011 waren er dit 4 497. In 2012 nam het aantal huishoudens die werden afgesloten verder toe. In heel Vlaanderen werden in 2012 ongeveer 5073 huishoudens afgesloten van het openbaar waterdistributienetwerk omdat ze de rekening niet konden betalen : 1589 afsluitingen in Antwerpen, 69 afsluitingen in Leuven, 69 afsluitingen in Kortrijk, 68 afsluitingen in Oostende, 55 afsluitingen in Gent, 45 afsluitingen in Mechelen, 38 afsluitingen in Turnhout, 35 afsluitingen in Roeselare , 20 afsluitingen in St-Niklaas, 18 afsluitingen in Brugge, 9 afsluitingen in Aalst, 7 afsluitingen in Genk , enz. Een duidelijke stijging tegenover 2011.

Bron cijfers:
www.vlaams-netwerk-armoede.be

Oorzaken energie – en waterarmoede.

Energie – en waterarmoede is een complexe problematiek dat zit ingebed in een bredere armoedesituatie.

Mensen in armoede ervaren  sociale uitsluitingen met structurele oorzaken op de levensdomeinen huisvesting en  energie en water , inkomen en tewerkstelling, maatschappelijke dienstverlening, onderwijs, gezondheidszorg, enz….






Hierdoor hebben mensen in armoede  een  inkomen  ( hetzij uit werk of een sociale uitkering ) dat zich onder de Europese armoedegrens bevindt. Door deze onzekere inkomenssituatie moeten mensen onderaan de sociale ladder vaak pijnlijke keuzes maken en worden ze geconfronteerd met de opbouw van overlevingsschulden ( huur, elektriciteit , verwarming, gezondheidszorg, …) Ook mensen met een inkomen net boven de Europese armoedegrens hebben meer en meer problemen met de betaling van de facturen voor huur , elektriciteit, gas, water,enz.

Een groeiend aantal mensen  kunnen hun facturen bij de commerciële energieleverancier niet meer betalen of moeilijk betalen en moeten een afbetalingsplan  aanvragen. De commerciële energieleveranciers mogen eenzijdig beslissen of ze een afbetalingsplan toestaan en mogen ook zelf het maandelijkse afbetalingsbedrag kiezen. Dit zorgt vaak voor onrealistische afbetalingsplannen.

Door de onzekere inkomenssituatie , de sociale uitsluiting en de complexiteit van een leven in armoede moeten mensen soms moeilijke keuzes maken en kunnen ze niet altijd het afgesproken afbetalingsplan nakomen. Als huishoudelijke afnemers hun afbetalingsplan niet nakomen, dan mogen commerciële energieleveranciers het contract stopzetten .

Door sociale uitsluiting vinden huishoudelijke afnemers vaak moeilijk een nieuwe commerciële energieleverancier en komen ze bij de netwerkbeheerder terecht , waar de prijs hoger ligt dan de gemiddelde prijs op de commerciële  energiemarkt. Ook bij de netwerkbeheerders voor elektriciteit  en gas vragen meer en meer mensen een afbetalingsplan aan. Wanneer mensen bij de netwerkbeheerder hun afbetalingsplannen niet kunnen nakomen worden ze geconfronteerd met de plaatsing van een budgetmeter voor elektriciteit en/of aardgas.





Voor mensen (in armoede) die verwarmen via elektriciteit is huisvesting een grote oorzaak van energiearmoede.

Maatschappelijk kwetsbare mensen wonen  in sociale woningen of private huurwoningen die tot het onderste segment van de private huurmarkt behoren. Deze woningen ( vooral op de private huurmarkt) vertonen vaak structurele gebreken op het gebied  van woonkwaliteit. De structurele gebreken die kunnen voorkomen zijn : groezelige en slecht verlichte gangen, te kleine huisvesting, versleten raamwerk, enkel glas, slecht sluitende vensters , tochtende vensters , rottend raamwerk, vochtplekken , schimmel op muren, het binnen sijpelen van water via het plafond/dak als het regent,slechte isolatie, elektrocutiegevaar, gevaar voor CO-vergiftiging, enz…….
Deze structurele tekorten op het gebied van woonkwaliteit  zorgen ervoor dat het meer energie vraagt om de ruimtes warm te krijgen.

Mensen in armoede wonen vaak in wooneenheden waar er verwarmt wordt op elektriciteit , wat de elektriciteitsfactuur enorm doet oplopen.

Bovendien zitten we met een degressieve tarifering : hoe meer je verbruikt , hoe minder je voor een kWh elektriciteit betaalt. Mensen in armoede moeten noodgedwongen veel energie gebruiken omdat ze heel vaak, vooral op de private huurmarkt , in woningen wonen die structurele gebreken vertonen op het gebied van woonkwaliteit en verwarmen ook met elektriciteit. Maar de echte grote verbruikers zijn de mensen helemaal bovenaan de sociale ladder. Zij verbruiken het meeste energie. Cijfermateriaal van de VREG toont dit heel duidelijk aan. Of anders gezegd : de echte grootverbruikers, de rijken, betalen minder per kWh elektriciteit dan mensen in armoede en de middenklassers . Qua Mattheüseffect kan dit tellen.

Op het vlak van water zijn er eerder beperkte sociale maatregelen. 


Wil je meer lezen over de oorzaken van energiearmoede:

http://joecology.blogspot.be/2013/11/armoede-in-belgie-2013-de-budgetmeter.html 


Naar een basisrecht op elektriciteit en water.

Energie- en waterarmoede is complexe problematiek.  Energie – en waterarmoede zet bij een groeiend aantal mensen het leven in menselijke waardigheid serieus onder druk.

Verwacht wordt dat dit door de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen nog verder zal toenemen. Het centrum voor sociaal beleid berekende eind 2013 het effect van deze maatregel op het vlak van armoederisico.
Het globale armoederisico bij volledige werkloosheid zou na de hervorming sneller en sterker toenemen met de duur van de werkloosheid: na 61 maanden zou het 28,0% bedragen (in plaats van 21,5% vóór de hervorming). De verhoogde armoederisico’s worden opgetekend voor alle gezinscategorieën. De toename is echter vooral opvallend voor de alleenstaanden: na 61 maanden bedraagt die 71,9% (in plaats van 11,7%), een stijging van 60,2 procent punt. Voor gezinshoofden bedraagt de stijging ‘slechts’ 5 procent (naar 66,1%), maar vóór de hervorming lag hun armoederisico dan ook al erg hoog (61,0%). Het armoederisico bij samenwonenden neemt 2 procentpunt toe (van 15,6% naar 17,1%).
( bron cijfers www.armoedebestrijding.be ).

Deze dwingende cijfers vragen om een krachtdadiger armoedebeleid dat armoede en sociale uitsluiting aanpakt en niet de armen. Inkomens ( hetzij uit werk of een sociale uitkering) met de Europese armoedegrens als ethische ondergrens zijn meer dan ooit nodig.

Bovendien gaat de Vlaamse regering ( N-VA, CD&V en Open VLD) de taksen op water verhogen , waardoor de waterfactuur bijkomend gaat stijgen. Ook de elektriciteitsfactuur zal verder stijgen.  De heffingen die door de netwerkbeheerders worden aangerekend zijn geblokkeerd tot eind 2014, een maatregel van de federale regering Di Rupo 1. Ondertussen zijn de  netwerkbeheerders hierdoor een schuld aan het opbouwen. Vanaf begin 2015 komt er een nieuwe tariefperiode. Je voelt het al aankomen. Aangezien de netwerkbeheerders met een schuld zitten, zullen ze dit doorrekenen aan de afnemers ( huishoudelijke afnemers). De VREG ziet met andere woorden de bui al hangen. Een groot deel van dit probleem is de kost van het scheef gegroeide systeem van  groene stroomcertificaten . De Vlaamse regering heeft hiervoor een oplossing uitgewerkt.   1/3 wordt doorgerekend aan de eigenaars van zonnepanelen zelf , 1/3 wordt betaald met algemene belastingmiddelen en 1/3 wordt via de elektriciteitsfactuur aangerekend aan iedere huishoudelijke afnemer. De schade is dus voor een deel beperkt , maar toch wordt nog 1/3 doorgerekend aan alle huishoudelijke afnemers, waardoor de factuur verder stijgt.


Waar de menselijke waardigheid serieus onder druk komt te staan , moeten we dus bijkomende structurele maatregelen durven nemen. In die zin ben ik absoluut tegen de afschaffing van de gratis kWh elektriciteit en de gratis hoeveelheid water.

Ik sta volledig achter het standpunt van het participatief project ‘ Energie en Armoede ‘ van Samenlevingsopbouw Antwerpen i.s.m. met verenigingen waar armen het woord nemen en het Netwerk tegen Armoede ( de koepelorganisatie van Vlaamse en Brusselse verenigingen waar armen het woord nemen) die zeggen dat de gratis kWh elektriciteit en gratis hoeveelheid water moet behouden worden en zelf verder uitgebouwd moet worden.

We moeten gaan naar een grondrecht op energie en water en een gegarandeerd basispakket elektriciteit , gas en water dat mensen in staat stelt om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.  Een grondrecht op energie en water zorgt ervoor dat je alle toekomstige wetgeving daaraan moet aftoetsen.

De toegang tot nutsvoorzieningen elektriciteit , gas en water kan gegarandeerd worden via een basispakket energie en water. Dit basispakket energie en water moet voldoende groot zijn , zodat de basisbehoeften gedekt zijn.  Dit basispakket moet voor iedereen gelden , dus ook voor mensen met een naakte budgetmeter voor elektriciteit ( een budgetmeter waar de 10 ampère functie is uitgehaald) en voor mensen die volledig zijn afgesloten.

De gratis kWh elektriciteit en  gratis hoeveelheid water is momenteel de maatregel die het dichtst in de buurt komt van een algemeen basispakket energie en water, maar is onvoldoende. De  huidige gratis kWh elektriciteit en gratis hoeveelheid water is een eerste stap.

 Het systeem van de gratis KWh elektriciteit en water is een eenvoudige en glasheldere maatregel die praktisch iedereen ( soms worden er gevallen opgetekend dat de gratis hoeveelheid water en elektriciteit niet in mindering wordt gebracht. Dan moet dit worden rechtgezet) bereikt. Verder bouwen op deze maatregel zou dus zeer slim beleid zijn.

Als dit huidige systeem versterkt wordt , dan kunnen we gaan naar een volwaardig basispakket energie en water dat mensen in staat stelt om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.

We moeten dus niet gaan naar de afschaffing van dit systeem, maar net naar een versterking ervan.

Daarnaast moet er samen met het Netwerk tegen armoede , Samenlevingsopbouw , mensen in armoede , sociale uitsluiting en maatschappelijke kwetsbaarheid en andere relevante actoren een emancipatorisch en krachtgericht beleid uitgetekend worden dat maatschappelijk kwetsbare mensen versterkt en de structurele uitsluitingsmechanismen op de verschillende levensdomeinen wegwerkt.

Bronnen en interessante links.


 




donderdag 22 mei 2014

Armoede in België: inkomensongelijkheid , werkloosheidsuitkeringen , leefloon , uitsluiting op de arbeidsmarkt , het activeringsbeleid en het alternatief van Groen.

Inkomensongelijkheid in cijfers.

De laatste cijfers van EU-SILC ( European Union –Statistics on Income and Living Conditions) vertellen ons dat in 2013  ongeveer 15,3 % van de bevolking in België moest leven met een inkomen onder de Europese armoedegrens.
Dit betekent dat 1 op 7 of ongeveer 1.656.800 personen in België in armoede leven of een zeer groot risico hebben om in armoede terecht te komen. (1)

De inkomens in ons land zijn ongelijk verdeeld en de afstand tussen arm en rijk was nooit groter. Tussen 1990 en 2009 zagen de 30% armsten hun aandeel in de nettobelastbare inkomens dalen (van 11,2% naar 8,3%), terwijl de 10% rijksten hun aandeel zagen toenemen (van 27,3% naar 31,9%). Of anders gezegd: waar het vermogen van de 10 rijkste procent Belgen 1998 50 keer zo groot was als dat van de armste 10, is dat nu 735 keer zo groot. De inkomensongelijkheid en de inkomensspanning is dus enorm gestegen.






In Vlaanderen ervaren in 2011 vooral  vrouwen (10,3%), alleenstaanden (14,5%), koppels waarbij minstens één persoon ouder is dan 65 jaar (20,6%), eenoudergezinnen (22,2%), werklozen (23,2%), laagopgeleiden (18,6%), 65- plussers (18,1%) en huurders (20,6%) sociale uitsluiting met structurele oorzaken op de verschillende levensdomeinen. Er is ook een sterke verkleuring van armoede en sociale uitsluiting. Ongeveer  38% van de mensen van Turkse afkomst en 54% van de mensen van Marokkaanse afkomst leven in armoede in België.
 (2)

Een groeiend aantal mensen zijn( tijdelijk) aangewezen op een leefloon of equivalent leefloon ( leefgeld). Het aantal mensen in België dat in het traject maatschappelijke integratie zitten steeg in 2013 tot ruim 105 000 mensen, waarvan de meerderheid een leefloon kreeg. In 2012 werden maandelijks gemiddeld 95.352 leeflonen uitgekeerd. In de eerste acht maanden van 2013 liep dat aantal op tot gemiddeld 98.213. Dat is liefst een derde meer dan tien jaar geleden.(3)

Werkloosheid neemt verder toe. Na twee jaren van daling is het aantal werklozen in België vorig jaar met 3,6 procent gestegen tot 432.484. De stijging was het sterkst bij jongeren in Vlaanderen. (4)

Mensen die al over een ongunstige arbeidsmarktpositie beschikten zijn tijdens de laatste decennia er verder op achteruitgegaan .

Het jongste rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid bevestigt dit: over de periode 1998-2011 werd de werkgelegenheid voor laaggeschoolden, die een hogere werkloosheidsgraad kennen dan midden- en hoger geschoolden, minder stabiel. Laaggeschoolden zijn oververtegenwoordigd in de bedrijfstakken die de afgelopen jaren aanzienlijk zijn geherstructureerd.

Zij ondervinden meer moeilijkheden om arbeidsovereenkomsten voor onbeperkte duur in de wacht te slepen omdat uitzendarbeid en tijdelijke contracten bij hen sneller toegenomen zijn dan in de andere scholingsgroepen.


Naast het beschikken over een kortdurig contract worden nog heel wat werknemers geconfronteerd met andere precaire arbeidsvoorwaarden: lage lonen, onvrijwillige deeltijdse jobs, sterk atypische en intensieve werkuren (regelmatig weekend werk, lange werkuren, variabele en onderbroken
werkroosters ...), zware of ongezonde arbeidsomstandigheden, hoge werkdruk, weinig doorgroeikansen en
inspraak  ... De meest kwetsbare werknemers combineren meestal verschillende precaire arbeidsvoorwaarden; die combinatie is typisch voor een job van lage kwaliteit. Zij blijven vaak ook hangen in dergelijke jobs, in afwisseling met periodes van werkloosheid. Sinds kort is in België ook een synthetische maat voor precaire werkgelegenheid beschikbaar, die onder andere samengesteld is uit de genoemde factoren. De totale precariseringsgraad blijkt 26,4% te bedragen. (5)

Met zijn 3,5 % arme werknemers scoort België in vergelijking met de rest van de Europese Unie redelijk goed. Onze hoge minimumlonen spelen hier een belangrijke rol. Het vrij lage Belgische percentage dient men echter te nuanceren. In absolute cijfers behoren zo’n 220.000 mensen tot de groep van arme werknemers, wat hoger is dan het aantal leefloners. Het officiële cijfer onderschat ook de niet-geregistreerde arbeid, waar sommige van de meest kwetsbaren een toevlucht toe zoeken om te overleven. Bovendien geeft het enkel een indicatie van de financiële armoede, terwijl de armoedeproblematiek zoveel meer is  dan inkomen alleen. (5)

Kijken we naar de samenstelling van de populatie mensen in armoede op actieve leeftijd (18-65 jaar) in Vlaanderen  (gegevens 2010), dan zien we dat 31% van hen  werk en toch wegens diverse reden in armoede leeft. (5)


Het activeringsbeleid in Vlaanderen.

Het activeringsbeleid in Vlaanderen wordt voor een groot deel gestuurd door het beleid in de EU, nl de Lisabonstrategie. De Lisabonstrategie legde vanaf de jaren 2000 een dubbele aanpak op: een hogere werkgelegenheidsgraad en een ‘ activerende’ sociale bescherming.

Inzake de werkgelegenheidsgraad was het de bedoeling om tegen 2010 te komen tot een werkgelegenheidsgraad van 70%. Sindsdien mikt de Strategie Europa 2020 op een werkgelegenheidsgraad van 75% bij de bevolking tussen de 20 en de 64 jaar. Om deze doelstelling te bereiken , streeft de EU ernaar om de arbeidskosten in te perken, de werkgevers voldoende bewegingsvrijheid te geven op het vlak van aanwerving en ontslag, het stimuleren van (om)scholing van werknemers en het activeren van werklozen. Deze dubbele aanpak werd nog versterkt door de herziening van de Europese werkgelegenheidsstrategie ( EWS) in 2003, die ertoe aanspoorde om de toegang en het behoud van werkloosheidsuitkeringen aan nog strengere voorwaarden te onderwerpen. Terwijl de strategie initieel ook nog de nadruk legde op de creatie van kwaliteitsvolle jobs, werd dit kwalitatieve aspect nu aan de kant geschoven . De EWS zette dus vanaf dan alleen nog  in op ontwikkeling van jobaanbod, (om)scholing en activering van werklozen , loonmatiging en flexibiliteit.

De VDAB volgt in Vlaanderen bepaalde groepen werkzoekenden op en begeleid hen op zoek naar werk of een opleiding. Als de VDAB het gevoel heeft dat de werkzoekende niet voldoende meewerkt kan de VDAB het dossier doorverwijzen naar de RVA die de werkzoekende verder opvolgt. Wanneer de ’facilitator’ van de RVA na het eerste gesprek besluit dat de werkloze onvoldoende inspanningen heeft geleverd, wordt een contract met verbintenissen en concrete acties opgesteld. Indien de beoordeling van de naleving van dit contract negatief uitvalt tijdens het tweede gesprek, dan krijgt de werkloze een gedeelte van zijn werkloosheidsuitkering voor een bepaalde periode niet uitbetaald .

Het sanctionerende deel zit momenteel nog bij de RVA. In de toekomst zal dit echter verhuizen naar de VDAB, zoals afgesproken in de 6de staatshervorming.

Een activeringsbeleid kan kansen creëren voor werklozen en zorgt voor aansluiting bij de arbeidsmarkt en de bredere samenleving .Het huidige activeringsdiscours focust  echter te eenzijdig op betaald , fulltime  tewerkstelling. Deze eenzijdige invulling van activering  dreigt meer en meer een uitsluitingsmechanisme te worden voor maatschappelijk kwetsbare mensen , waaronder mensen in armoede.

We moeten vaststellen dat er bij relatief meer mensen uit kansengroepen een transmissie van het dossier van de VDAB naar de RVA plaatsvindt, met een verhoogde kans op schorsing als gevolg. Vooral laaggeschoolden hebben hogere transmissiekansen. Vaak zien we dat niet een gebrek aan motivatie, maar welzijnsgerelateerde problemen aan de grondslag liggen van de redenen van transmissie en eventuele sanctie.


De versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen en besparingen bij de VDAB.
 

Vanuit  de Strategie Europa 2020 en  de Europese werkgelegenheidsstrategie is er een  ‘ make work pay’ –beleid  ( MWP) ontwikkeld. MWP vertrekt vanuit het principe dat belasting – en uitkeringsstelsels een negatieve invloed uitoefenen op arbeidsmarktdeelname. Vanuit deze invalshoek moeten de loonkost en de werkloosheidsuitkeringen dus verlaagd worden.

Vanaf 01 november 2012 werd in België de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen van kracht, een maatregel van de federale regering Di Rupo 1.  Vroeger was er al een beperkte degressiviteit voor samenwonenden , deze werd nu versterkt en uitgebreid . Hoe snel iemands werkloosheidsuitkering daalt, hangt af van hoelang hij/zij gewerkt heeft voor de periode van werkloosheid. Wie minder dan vijf jaar aan het werk was, ziet het bedrag al na een jaar en twee maanden dalen, anderen pas na twee jaar. Vanaf dan gaat het bedrag om de zes maanden omlaag, en dat maximaal vier keer. Werkzoekenden zien hun werkloosheidsuitkering uiteindelijk dalen tot een forfaitbedrag. Deze minimumuitkeringen zijn nauwelijks hoger dan het leefloon en zakken dus  onder de Europese armoedegrens. Een aantal groepen zijn vrijgesteld van deze versterkte degressiviteit in de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen.

Naast de werkloosheidsuitkering , is ook de wachtuitkering ( nu inschakelingsuitkering) hervormt. De toegang tot de inschakelingsuitkering ( de vroegere wachtuitkering)  is verstrengt . Bovendien is de inschakelingsuitkering in de tijd beperkt tot 3 jaar. Zo’n 55.000 werkzoekenden (als ze tegen dan nog geen duurzaam werk hebben)  dreigen eind 2014 uitgesloten te worden van hun recht op uitkeringen door de hervorming van de inschakelingsuitkering .

Bovendien moet er bespaard worden bij de VDAB. Hierdoor hebben meer dan 30 werkwinkels van de VDAB de deuren moeten sluiten. De werkwinkels bereiken vooral mensen uit kansengroepen. Hierdoor komt de begeleiding van maatschappelijk kwetsbare mensen met een grote(re) afstand tot de reguliere arbeidsmarkt onder druk te staan.

Het Netwerk tegen Armoede , het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding , Samenlevingsopbouw en de politieke partijen Groen en Ecolo hebben deze maatregelen scherp veroordeeld. Ze vreesden dat de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen en de beperking in de tijd van de inschakelingsuitkering de armoede en sociale uitsluiting verder zal doen toenemen.

Het centrum voor sociaal beleid berekende eind 2013 het effect van deze maatregel op het vlak van armoederisico.

Het globale armoederisico bij volledige werkloosheid zou na de hervorming sneller en sterker toenemen met de duur van de werkloosheid: na 61 maanden zou het 28,0% bedragen (in plaats van 21,5% vóór de hervorming). De verhoogde armoederisico’s worden opgetekend voor alle gezinscategorieën. De toename is echter vooral opvallend voor de alleenstaanden: na 61 maanden bedraagt die 71,9% (in plaats van 11,7%), een stijging van 60,2 procent punt. Voor gezinshoofden bedraagt de stijging ‘slechts’ 5 procent (naar 66,1%), maar vóór de hervorming lag hun armoederisico dan ook al erg hoog (61,0%). Het armoederisico bij samenwonenden neemt 2 procentpunt toe (van 15,6% naar 17,1%). (6)

Zo’n 55.000 werkzoekenden (als ze tegen dan nog geen duurzaam werk hebben)  dreigen eind 2014 uitgesloten te worden van hun recht op uitkeringen door de hervorming van de inschakelingsuitkering . (7)

Dit zal een bijkomende druk leggen op de OCMW’s die eerder dit jaar al 2 keer aan de alarmbel trokken.

Bij gebrek aan voldoende duurzame tewerkstelling met een deftig loon, zal deze maatregelen en het huidige activeringsbeleid dus alleen maar de verschillende groepen van werklozen tegen elkaar opzetten, het Mattheüseffect ( dat meer dan ooit aanwezig is) versterken, met groeiende sociale ongelijkheid tot gevolg.




(1)    Bron cijfers : www.armoedebestrijding.be

(2)    Bron cijfers: www.armoedebestrijding.be

(3)    Bron cijfers : FOD Maatschappelijke Integratie.

(4)    Bron cijfers: www.rva.be
(6)    Bron cijfers : www.armoedebestrijding.be
(7)    Bron cijfers: www.abvv.be
 




Hoe kan anders.


Groen gaat voor een participatief en krachtgericht armoedebeleid. Volgens Groen vraagt  het bestrijden van armoede en sociale ongelijkheid een participatief en krachtgericht armoedebeleid dat de sociale uitsluitingen benoemt en aanpakt , grondrechten garandeert, de binnenkant ( de belevingswereld) van mensen in armoede respecteert en vertrekkende vanuit de krachten, vaardigheden en overlevingsstrategieën van mensen in armoede samen met hen en het sociale middenveld duurzame stappen vooruit zet.


De afschaffing van de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen. Iedereen heeft recht op een waardig inkomen. Het kan niet zijn dat mensen die sociale uitsluiting ervaren op de arbeidsmarkt en dus werkloos zijn , terugvalt op een werkloosheidsuitkering onder de Europese armoedegrens. Groen wil daarom de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen terugschroeven. Groen wil ook de beperking in de tijd van de inschakelingsuitkering ( de vroegere wachtuitkering ) ongedaan maken. Deze maatregelen zetten  de verschillende groepen van werklozen tegen elkaar opzetten, het Mattheüseffect ( dat meer dan ooit aanwezig is) versterken, met groeiende sociale ongelijkheid tot gevolg. Het zorgt voor een stijgende druk op het OCMW. Werk zoeken lukt niet beter als je arm bent. Integendeel , armoede maakt de afstand tot de reguliere arbeidsmarkt alleen maar groter.

Groen wil alle sociale uitkeringen optrekken tot boven de Europese armoedegrens en is tegen een beperking in de tijd van sociale uitkeringen. Groen en Ecolo diende in 2008 een wetsvoorstel in om alle sociale uitkeringen op te trekken tot boven de Europese armoedegrens. Dit kreeg toen geen meerderheid achter zich. Groen blijft echter pleiten voor het optrekken van alle sociale uitkeringen. Bovendien is Groen tegen de beperking in de tijd van sociale uitkeringen.

De federale overheid verzekert het recht op leefloon. De beperkte terugbetaling van het leefloon door de federale overheid aan de OCMW’s is zeer onbillijk en ondergraaft de solidariteit. Gemeenten met een hoog aantal maatschappelijk kwetsbare mensen betalen veel meer dan gemeenten met een welvarende bevolking. Dit kan – zeker als de gemeente beperkte financiële middelen heeft- het recht op leefloon ondergraven. Daarom pleit Groen voor een 90 % terugbetaling door de federale overheid.

Groen gaat voor een basispensioen. Er komt een absolute ondergrens onder ons pensioenstelsel. Groen gaat voor een universeel basispensioen dat overeen komt met de Europese armoedegrens. Dit basispensioen krijg je op basis van burgerschap en dus niet op basis van afgelegde loopbaan. Bovenop dit basispensioen komt een toeslag per gewerkt jaar. Hoe meer jaren gewerkt , hoe groter de toeslag.

Groen vormt het huidige eenzijdige activeringsbeleid om tot een sociaal participatiebeleid. Een activeringsbeleid kan kansen creëren voor werklozen en zorgt voor aansluiting bij de arbeidsmarkt en de bredere samenleving .Het huidige activeringsdiscours focust  echter te eenzijdig op betaald , fulltime  tewerkstelling. Deze eenzijdige invulling van activering  dreigt meer en meer een uitsluitingsmechanisme te worden voor maatschappelijk kwetsbare mensen. Groen wil het eenzijdige activeringsbeleid daarom ombouwen tot een sociaal participatiebeleid, met meer dan ooit begeleiding op maat. Een sociaal participatiebeleid waardeert en vertrekt vanuit de krachten van maatschappelijk kwetsbare mensen , garandeert (grond)rechten, werkt de structurele drempels weg en bied kansen om te experimenteren en te leren via vormen van werk, opleiding en vrijwilligerswerk. Dit alles kan bewerkstelligd worden via het structureel verankeren van zorgtrajecten, de versterking van contactdienstverlening ( werkwinkels) voor mensen met een grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt, versterking van de sociale economie  en krachtgerichte begeleiding, ook als het niet meteen lukt.

Groen gaat voor een vermogenswinstbelasting. Groen wil de fiscaliteit sociaal rechtvaardiger maken. Momenteel wordt inkomen uit werk zwaar belast en inkomen uit vermogen heel weinig belast. Het fiscaal systeem bestendigd voor een stuk het Mattheüseffect in onze samenleving , met groeiende sociale ongelijkheid tot gevolg. Om de groeiende inkomensongelijkheid en inkomensspanning aan te pakken, voert Groen een belasting op winsten uit vermogens boven de 1 000 000 euro in. Met de inkomsten uit deze vermogenswinstbelasting willen we  de werkende armen en werkende middenklassers meer financiële ademruimte geven.

Groen gaat voor jobs in toekomstgerichte sectoren. Via het nemen van verschillende beleidsmaatregelen wilt Groen zorgen voor jobs in toekomstgerichte sectoren: in het onderwijs, in de buurt- en samenlevingsopbouwsector, de zorg – en ouderensector, de bijzondere jeugdzorgsector, openbaar vervoer, de bouw van sociale woningen( wat een stimulans is voor de bouwsector) , energiezuinig maken van woningen (wat een stimulans is voor de bouwsector) , de biologische land – en tuinbouw, productinnovatie, de cultuursector, enz. Bovendien wil Groen ook aan jobcreatie doen bij de KMO’s en dit door het nemen van specifieke maatregelen op maat van de KMO’s.

Groen gaat voor een Europees minimumloon. Groen gaat voor een Europees minimumloon . Mensen die werken verdienen een inkomen boven de Europese armoedegrens. Met de implementatie van een minimumloon wil Groen voorkomen dat er gedaan wordt aan sociale dumping en dat verschillende EU-landen tegen elkaar worden opgezet.

Groen vindt het behoud van de index enorm belangrijk. Voor Groen zorgt het indexmechanisme er immers voor dat de koopkracht op peil blijft. Op lange termijn wilt Groen gaan naar  een indexeringsmechanisme op Europees niveau.

Groen vindt het sociaal overlegmodel enorm waardevol. Groen vindt het enorm belangrijk dat er tussen werknemers en werkgevers sociaal overleg plaatsvindt over arbeidsvoorwaarden, loonpolitiek , enz . Groen wilt dit overleg versterken.

Groen gaat voor zero tolerance voor discriminatie op de arbeidsmarkt. Nog steeds ervaren mensen met een migratieachtergrond vormen van sociale uitsluiting op de arbeidsmarkt. Dit kan absoluut niet voor Groen. De aanpak van discriminatie op de arbeidsmarkt blijft laks. Discriminatie moet actief opgespoord en bestraft worden. Dit kan bijvoorbeeld via de invoering van praktijktests en overtredingen te beboeten.


Wil je meer informatie over het programma van Groen , dan nodig u graag uit om een kijkje te nemen op :

woensdag 5 maart 2014

Armoede in België: Armoede en sociale uitsluiting 2014




1.Armoede in cijfers. 



 
Armoede, sociale uitsluiting en maatschappelijke kwetsbaarheid is en blijft een groot probleem. Alle indicatoren staan op rood.

De laatste cijfers van EU-SILC ( European Union –Statistics on Income and Living Conditions) vertellen ons dat in 2013  ongeveer 15,3 % van de bevolking in België moest leven met een inkomen onder de Europese armoedegrens. (1)
Dit betekent dat 1 op 7 of ongeveer 1.656.800 personen in België in armoede leven of een zeer groot risico hebben om in armoede terecht te komen.

De inkomens in ons land zijn ongelijk verdeeld en de afstand tussen arm en rijk was nooit groter. Tussen 1990 en 2009 zagen de 30% armsten hun aandeel in de nettobelastbare inkomens dalen (van 11,2% naar 8,3%), terwijl de 10% rijksten hun aandeel zagen toenemen (van 27,3% naar 31,9%).

In Vlaanderen ervaren in 2011 vooral  vrouwen (10,3%), alleenstaanden (14,5%), koppels waarbij minstens één persoon ouder is dan 65 jaar (20,6%), eenoudergezinnen (22,2%), werklozen (23,2%), laagopgeleiden (18,6%), 65- plussers (18,1%) en huurders (20,6%) sociale uitsluiting met structurele oorzaken op de verschillende levensdomeinen.  

Kijken we naar de samenstelling van de populatie mensen in armoede op actieve leeftijd (18-65 jaar) in Vlaanderen  (gegevens 2010), dan zien we dat de meerderheid niet activeerbaar is. 31% van hen is al aan het werk, 3% is gepensioneerd en 42% is inactief,omwille van een ziekte, handicap, opleiding, zorg voor de kinderen of andere redenen. 25% is werkloos. Activering  als beste maatregel tegen armoede heeft dus maar potentieel voor een kwart van de mensen in armoede.
We  mogen bovendien niet vergeten dat de meerderheid van de mensen in armoede laaggeschoold is (48% in 2010), waardoor ze sociale uitsluiting met structurele oorzaken ervaren op het levensdomein inkomen en tewerkstelling en dus moeilijk werk vinden.

In oktober 2012 heeft de federale regering een versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen ingevoerd. Langdurig werklozen zien hun werkloosheidsuitkering uiteindelijk dalen tot een forfaitbedrag. Deze minimumuitkeringen zijn nauwelijks hoger dan het leefloon en zakken dus  onder de Europese armoedegrens.
Een alleenstaande zou dan nog gemiddeld 916, 24 euro krijgen ( leefloon
801,34 € ) . Voor een persoon met gezinslast wordt dit 1090,70 euro
( leefloon 1068.45 €)  en voor een samenwonende zakt dit tot 483,36 euro ( leefloon 534.22 €).

Het centrum voor sociaal beleid berekende het effect van deze maatregel op het vlak van armoederisico.
Het globale armoederisico bij volledige werkloosheid zou na de hervorming sneller en sterker toenemen met de duur van de werkloosheid: na 61 maanden zou het 28,0% bedragen (in plaats van 21,5% vóór de hervorming). De verhoogde armoederisico’s worden opgetekend voor alle gezinscategorieën. De toename is echter vooral opvallend voor de alleenstaanden: na 61 maanden bedraagt die 71,9% (in plaats van 11,7%), een stijging van 60,2 procent punt. Voor gezinshoofden bedraagt de stijging ‘slechts’ 5 procent (naar 66,1%), maar vóór de hervorming lag hun armoederisico dan ook al erg hoog (61,0%). Het armoederisico bij samenwonenden neemt 2 procentpunt toe (van 15,6% naar 17,1%).
Bij gebrek aan voldoende duurzame tewerkstelling met een deftig loon, zal deze maatregel dus alleen maar het Mattheüs-effect ( dat meer dan ooit aanwezig is) versterken, met groeiende sociale ongelijkheid tot gevolg.

Een groeiend aantal mensen zijn( tijdelijk) aangewezen op een leefloon of equivalent leefloon ( leefgeld).

Het aantal mensen in België dat in het traject maatschappelijke integratie zitten steeg in 2013 tot ruim 105 000 mensen, waarvan de meerderheid een leefloon kreeg. In 2012 werden maandelijks gemiddeld 95.352 leeflonen uitgekeerd. In de eerste acht maanden van 2013 liep dat aantal op tot gemiddeld 98.213. Dat is liefst een derde meer dan tien jaar geleden.Het leefloon bevindt zich serieus onder de Europese armoedegrens.

In 2012 werd 9,7% van de Vlaamse kinderen geboren in een kansarm gezin; dat is bijna een verdubbeling op tien jaren tijd. In 2009 noteerden de steden Antwerpen (22,6%), Genk (19,4%) en Gent (15%) de hoogste percentages kansarme geboorten. Voor heel België groeien ongeveer 16,4 % van de kinderen onder 15 jaar op in een gezin in armoede. Voor jongeren tussen de 15 en 24 jaar is dit 16,2 % .

Er is ook een sterke verkleuring van armoede en sociale uitsluiting. Ongeveer  38% van de mensen van Turkse afkomst en 54% van de mensen van Marokkaanse afkomst leven in armoede in België.

Steeds meer mensen worden geconfronteerd met sociale uitsluiting op de private huurmarkt en vinden moeilijk een kwaliteitsvolle en betaalbare woning . In 2013 werden 30 gezinnen per dag dakloos omdat ze de huur niet meer konden betalen.

Samen met de uitsluiting op het levensdomein huisvesting ( en de andere levensdomeinen) neemt ook energiearmoede verder toe . Op 01/01/2010 waren er 4 488 geplaatste en actieve budgetmeters voor aardgas  in Vlaanderen. Op 01/01/2012 waren er 24 190 geplaatste en actieve budgetmeters voor aardgas en eind 2012 waren dit  27 232 gezinnen. Dit betekent dat de afgelopen 3 jaar  22 744 bijkomende aardgasbudgetmeters zijn geplaatst . De implementatie van de budgetmeter voor aardgas startte in 2009. Er is dus duidelijk een inhaalbeweging bezig. In 2012 werden ongeveer 5000 gezinnen afgesloten van drinkwater. Een groeiend aantal mensen worden in Vlaanderen geconfronteerd met de plaatsing van een budgetmeter.






 Via deze links kan je meer lezen over energiearmoede:


http://joecology.blogspot.be/2013/11/energiearmoede-in-vlaanderen-2013-een.html
 

http://joecology.blogspot.be/2013/11/armoede-in-belgie-2013-de-budgetmeter.html


(1)In België ligt de armoedegrens in 2013 op 1000 euro netto per maand voor een alleenstaande en 2101 euro voor een gezin bestaande uit 2 volwassen en 2 kinderen.


2.Armoede beter begrijpen: de buitenkant van armoede.

“Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen.” ( Vranken, Geldof 1998 :33 )

De woorden van Jan Vranken (2) en Dirk Geldof (3) tonen ons dat kansarmoede een complex probleem is.

(Kans)armoede is een complex probleem dat wordt gekenmerkt door onvoldoende inkomen om in uw basisbehoeften te voorzien, zoals degelijke huisvesting, toegang tot elektriciteit, verwarming en water, gezondheidszorg, gezonde voeding, enz… .

Maar armoede mag zeker niet louter gezien worden als een gebrek aan geld .







Mensen in armoede ervaren sociale uitsluitingen met structurele oorzaken op de levensdomeinen huisvesting en energie ( elektriciteit, gas en water) , inkomen en tewerkstelling, maatschappelijke dienstverlening, onderwijs, gezondheidszorg, rechtspraak, vrije tijdsparticipatie, enz….
Problemen op één levensdomein beïnvloeden en versterken de moeilijkheden op andere levensdomeinen en veroorzaken op zich nieuwe  sociale uitsluitingen.

“Ik ben toen met mijn 4 inwonende kinderen een huisje gaan huren . Aangezien ik niet veel geld had ,konden we niet kieskeurig zijn. De huurprijzen zijn zeer hoog en de waarborg is onbetaalbaar. We kwamen terecht in een echte krotwoning. De woning was in zeer slechte staat. Het was er enorm vochtig . Er waren overal vochtplekken en schimmel op de muren. Als het hard regende liep het water door het plafond naar binnen. Het was er enorm ongezond om te wonen met kinderen.”
( Erna, Leuven)


(2) Jan Vranken is socioloog, autoriteit op het gebied van kansarmoede en co-auteur van de Jaarboeken armoede en sociale uitsluiting.

(3) Dirk Geldof was co-auteur van de jaarboeken armoede en sociale uitsluiting 1992-2001 en was OCMW-raadslid voor Groen in Antwerpen.

3.Armoede beter begrijpen: de binnenkant van armoede.

Er is ook een binnenkant van armoede . Dit vertelt ons iets over hoe mensen in armoede zich voelen en omgaan met hun leven in armoede .

Langdurig leven in armoede en sociale uitsluiting, creëert kwetsuren, die slechts heel langzaam genezen. Het zorgt ervoor dat mensen het gevoel hebben dat ze de greep op hun eigen leven verliezen. Ze hebben het gevoel dat ze mislukt zijn in het leven.
Mensen in armoede worden tweederangsburgers en voelen zich ook zo. Ze worden er dagelijks op gewezen niet mee te tellen, dingen niet te kunnen en te kennen, waardeloos te zijn.
Dit vertaalt zich in gevoelens van schuld en schaamte, de armoedespiraal wordt een individueel verhaal en uiteindelijk leidt dit tot een opgeven, een 'het kan me niks meer schelen'.








Mensen in generatiearmoede lopen vaak al in hun vroegste kinderjaren kwetsuren op .Generatiearme ouders hebben dezelfde wensen en dromen voor hun kinderen . Een leven in armoede zorgt echter voor heel wat stress, maakt mensen kwetsbaarder voor psychische aandoeningen en legt een enorme druk op de gezinsrelaties. Hierdoor kunnen generatiearme kinderen opgroeien in een gezin waar er een gebrek kan zijn aan veiligheid, liefde en affectie. Voldoende liefde, affectie, geborgenheid en veiligheid is belangrijk voor de psychologische, cognitieve, motorische en sociale ontwikkeling van een kind en voor de ontwikkeling van een basisvertrouwen in zichzelf, andere mensen en de wereld.

De binnenkant van armoede kan er voor zorgen dat generatiearme ouders er moeilijk toe komt hiervoor te zorgen, waardoor generatiearmen al in hun vroegste levensjaren kwetsuren kunnen oplopen.
Mensen in generatiearmoede hebben hierdoor een sterk wantrouwen tegenover maatschappelijke instellingen en de mensen die hiervoor werken. Hierdoor vinden mensen in armoede het vaak enorm moeilijk om de stap te zetten naar een maatschappelijke instelling zoals het OCMW.
Mensen in armoede ervaren dat maatschappelijke werk(sters)(ers) soms onvoldoende kennis hebben over de binnenkant van armoede.

"…I didn’t explain to my children that I was on the streets, I didn’t explain that I can’t find work … They don’t understand my battle, why I feel ridiculous and ashamed for the first time in 44 years of my life. I feel ridiculous, humble, I feel nobody …"


( Bron getuigenis :http://www.atd-uk.org/)

 
“Doorheen deze jaren heb ik verschillende keren moeten aankloppen bij het OCMW. Ik heb gemengde ervaringen met het OCMW . Sommige ervaringen met het OCMW waren niet leuk, zelfs erg slecht en kwetsend: zoals een gebrek aan informatie, het gevoel niet gehoord te worden, het gevoel dat er te weinig tijd is om op verhaal te komen, het gevoel dat ze te weinig inzicht hebben in hoe complex een leven in armoede kan zijn, het gevoel dat ze te snel oordeelde en soms veroordeelde op basis van onvolledige informatie, tot zelf dreigende taal. Ik begrijp dat de maatschappelijke werk(ers)sters doen wat ze kunnen, maar deze ervaringen waren alles behalve plezant. Deze slechte en kwetsende ervaringen zitten mij nog steeds hoog. Nu ga ik alleen nog naar het OCMW wanneer het echt niet anders kan.”
(Natalie, Leuven)

4. De krachten van mensen in armoede.

1.Overlevingsstrategieën
2.Creativiteit
3.Doorzettingsvermogen
4.Ervaringsdeskundigheid
5.Solidariteit

5.Armoedebeleid.

5.1. Werken aan maatschappelijke structuren die armoede in stand houden en (re)produceren en het versterken van mensen.


Dat armoede en sociale uitsluiting stijgt zegt ons iets over hoe onze samenleving is georganiseerd.

De laatste tijd maakt het denken over en bestrijden van armoede vertrekkende vanuit het individueel schuldmodel weer enorm opmars. Het legt de oorzaak van ( langdurige ) werkloosheid en armoede volledig en alleen bij het individu: door hun luiheid, omdat ze niet willen studeren en willen werken, een gebrek aan verantwoordelijkheid en doorzettingsvermogen, enz. Het deelt de mensen  op in ‘deserving’ werkloze en arme en ‘non-deserving’ werkloze en arme: zij die het verdienden om geholpen te worden en zij die het aan uw eigen hebben te danken en dus niet verdienen om geholpen te worden.
Het is dus niet omdat je formeel in aanmerking komt voor steun van de gemeenschap dat je die ook daadwerkelijk krijgt; je moet die steun verdienen. Doe je dat niet, dan word je uitgesloten voor bepaalde vormen van maatschappelijke dienstverlening.

Dit individueel schuldmodel stigmatiseert mensen in armoede en  werkzoekenden en minimaliseert en/of ontkent de knelpunten en sociale uitsluitingen met structurele oorzaken die een groeiend aantal mensen ervaren op tal van levensdomeinen.

De opmars van het individueel schuldmodel verontrust mij enorm.

Armoedebestrijding is een complex iets. Mensen in armoede ervaren sociale uitsluitingen met structurele oorzaken op verschillende levensdomeinen. De sociale uitsluitingen die veel mensen in armoede ervaren zijn dezelfde, wat verschilt is hoe ze hiermee om gaan. Ieder persoon in armoede gaat , vertrekkende vanuit hun binnenkant , op een andere manier om met deze structurele uitsluitingsmechanismen. Sommigen vinden in deze onrechtvaardigheden de kracht om verder te gaan , anderen trekken zich na de zoveelste kwetsende ervaring terug om verdere kwetsuren te vermijden. Er is dus een wisselwerking tussen structurele uitsluitingsprocessen op maatschappelijk en institutioneel niveau en het persoonlijke niveau. Dit maakt dat armoedebestrijding complex is.

De ervaringsdeskundigheid van mensen in armoede speelt hier een enorm belangrijke rol. Zij weten beter dan wie ook wat het is om in armoede en sociale uitsluiting te leven. Tal van organisaties vertrekken vanuit de verhalen van mensen in armoede.

Vele verenigingen waar armen het woord nemen , het Vlaams Netwerk tegen Armoede, Sector Samenlevingsopbouw, enz…. hebben dialoogwerkgroepen. Binnen een dialoogwerkgroep wordt er gewerkt rond de knelpunten en structurele drempels die mensen in armoede  ervaren op de verschillende levensdomeinen. Tijdens dit proces gaan ze ook in gesprek met relevante maatschappelijke actoren. Het eindresultaat is meestal een met getuigenissen onderbouwd beleidsdossier met beleidsaanbevelingen.

Op 12 maart 2003 keurde het Vlaams parlement het Vlaamse armoededecreet goed. Het decreet van minister van Welzijn Mieke Vogels ( toen Agalev, nu Groen ) legde de wettelijke basis van het participatieve armoedebeleid in Vlaanderen. Het decreet geeft ondersteuning aan verenigingen waar armen het woord voeren via de oprichting van een Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen ( Vlaams Netwerk tegen Armoede) en het erkennen van de dialoogmethode.

Het huidig beleid slaagt er onvoldoende in om sociale ongelijkheid op een structurele manier aan te pakken. Bijkomende en vooral ook andere structurele maatregelen zijn meer dan ooit nodig. We moeten resoluut gaan voor een emancipatorisch, krachtgericht en participatief sociaal beleid dat mensen versterkt en de structurele uitsluitingsmechanismen wegwerkt. Het bestrijden van armoede en sociale ongelijkheid vraagt een participatief en krachtgericht armoedebeleid dat de sociale uitsluitingen benoemt en aanpakt , grondrechten garandeert, de binnenkant ( de belevingswereld) van mensen in armoede respecteert en vertrekkende vanuit de krachten, vaardigheden en overlevingsstrategieën van mensen in armoede samen met hen duurzame stappen vooruit zet. Sociale uitkeringen en laagste inkomens uit werk met de Europese armoedegrens als ethische ondergrens is een eerste stap naar volwaardige participatie aan de samenleving.


5.2.Uitdagingen voor de toekomst m.b.t. het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting .

1.De aanwezigheid van het individueel schuldmodel m.b.t. het kijken naar en het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting.
2.Huisvesting.
3.Energiearmoede (elektriciteit, gas en water).
4.Participatie van mensen in armoede bij het vormgeven, implementeren en evalueren van het lokale armoedebeleid.
5.Kinderarmoede en verkleuring van de armoede.

Bronnen en interessante links.