zondag 15 februari 2015

De Vlaamse en federale regering : armoedebestrijding of armoedecreatie, deel 1.


1.Armoede, inkomensongelijkheid en maatschappelijke kwetsbaarheid in cijfers: Inkomen  en tewerkstelling.

1.1. Inkomensongelijkheid .

Armoede, sociale uitsluiting en maatschappelijke kwetsbaarheid is en blijft een groot probleem. Alle indicatoren staan op rood. De inkomensongelijkheid neemt verder toe.
De laatste cijfers van EU-SILC ( European Union –Statistics on Income and Living Conditions) vertellen ons dat in 2013  ongeveer 15,3 % van de bevolking in België moest leven met een inkomen onder de Europese armoedegrens.

Dit betekent dat 1 op 7 of ongeveer 1.656.800 personen in België in armoede leven of een zeer groot risico hebben om in armoede terecht te komen. (1)

Een groeiend aantal mensen zijn( tijdelijk) aangewezen op een leefloon of equivalent leefloon ( leefgeld). Het aantal mensen in België dat in het traject maatschappelijke integratie zitten, steeg in 2013 tot ruim 105 000 mensen. De meerderheid van hen kreeg een leefloon . In 2012 werden maandelijks gemiddeld 95.352 leeflonen uitgekeerd. In de eerste acht maanden van 2013 liep dat aantal op tot gemiddeld 98.213. Dat is liefst een derde meer dan tien jaar geleden. (2)

Werkloosheid neemt verder toe. Na twee jaren van daling is het aantal werklozen in België vorig jaar met 3,6 procent gestegen tot 432.484. De stijging was het sterkst bij jongeren in Vlaanderen. (3)

Vanaf 01 november 2012 werd in België de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen van kracht, een maatregel van de federale regering Di Rupo 1.  Vroeger was er al een beperkte degressiviteit voor samenwonenden , deze werd nu versterkt en uitgebreid . Hoe snel iemands werkloosheidsuitkering daalt, hangt af van hoelang hij/zij gewerkt heeft voor de periode van werkloosheid. Wie minder dan vijf jaar aan het werk was, ziet het bedrag al na een jaar en twee maanden dalen, anderen pas na twee jaar. Vanaf dan gaat het bedrag om de zes maanden omlaag, en dat maximaal vier keer. Werkzoekenden zien hun werkloosheidsuitkering uiteindelijk dalen tot een forfaitbedrag. Deze minimumuitkeringen zijn nauwelijks hoger dan het leefloon en zakken dus  onder de Europese armoedegrens. Een aantal groepen zijn vrijgesteld van deze versterkte degressiviteit in de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen.

Naast de werkloosheidsuitkering , is ook de wachtuitkering ( nu inschakelingsuitkering) hervormt. De toegang tot de inschakelingsuitkering ( de vroegere wachtuitkering)  is verstrengt . Bovendien is de inschakelingsuitkering in de tijd beperkt tot 3 jaar. Vanaf januari 2015 driegen 23 000 werkzoekenden  uitgesloten te worden van hun recht op uitkeringen door de hervorming van de inschakelingsuitkering .

Het centrum voor sociaal beleid berekende eind 2013 het effect van deze maatregel ( de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen) op het vlak van armoederisico.

Het globale armoederisico bij volledige werkloosheid zou na de hervorming sneller en sterker toenemen met de duur van de werkloosheid: na 61 maanden zou het 28,0% bedragen (in plaats van 21,5% vóór de hervorming). De verhoogde armoederisico’s worden opgetekend voor alle gezinscategorieën. De toename is echter vooral opvallend voor de alleenstaanden: na 61 maanden bedraagt die 71,9% (in plaats van 11,7%), een stijging van 60,2 procent punt. Voor gezinshoofden bedraagt de stijging ‘slechts’ 5 procent (naar 66,1%), maar vóór de hervorming lag hun armoederisico dan ook al erg hoog (61,0%). Het armoederisico bij samenwonenden neemt 2 procentpunt toe (van 15,6% naar 17,1%). (4)

Met zijn 3,5 % arme werknemers scoort België in vergelijking met de rest van de Europese Unie redelijk goed. Onze hoge minimumlonen spelen hier een belangrijke rol. Het vrij lage Belgische percentage dient men echter te nuanceren. In absolute cijfers behoren zo’n 220.000 mensen tot de groep van arme werknemers, wat hoger is dan het aantal leefloners.  Het officiële cijfer onderschat ook de niet-geregistreerde arbeid, waar sommige van de meest kwetsbaren een toevlucht toe zoeken om te overleven. Bovendien geeft het enkel een indicatie van de financiële armoede, terwijl de armoedeproblematiek zoveel meer is  dan inkomen alleen. (4)

Tussen 1990 en 2009 zagen de 30% armsten hun aandeel in de nettobelastbare inkomens dalen (van 11,2% naar 8,3%), terwijl de 10% rijksten hun aandeel zagen toenemen (van 27,3% naar 31,9%).
Waar het vermogen van de 10 rijkste procent Belgen in 1998 50 keer zo groot was als dat van de armste 10, is dat nu 735 keer zo groot. De inkomensongelijkheid en de inkomensspanning is dus enorm gestegen. De inkomens in ons land zijn ongelijk verdeeld en de afstand tussen arm en rijk was nooit groter. (5)

Meer dan 120 miljoen mensen, bijna één op de vier Europeanen, loopt het risico op armoede of sociale uitsluiting. Dat blijkt uit cijfers over 2013 die Eurostat, het statistische bureau van de Europese Unie, heeft bekendgemaakt . (6)

Op wereldvlak is het zelf nog erger . Oxfam bracht onlangs cijfers naar buiten waaruit bleek dat de 85 rijkste mensen in de wereld evenveel bezitten als de armste 3,5 miljard mensen in de wereld. Dat cijfer werd recentelijk aangepast. Nu zouden de rijkste 67 mensen hetzelfde hebben als de armste helft van de mensheid. (6)


(1)Bron cijfers : www.armoedebestrijding.be                                                                                                        
(2)Bron cijfers : FOD Maatschappelijke Integratie.                                                                                              
(3)Bron cijfers: www.rva.be                                                                                                                                       
(4)Bron cijfers : www.armoedebestrijding.be                                                                                                     
(5)Bron cijfers : ‘De schande en de keerzijde - over armoede en ongelijkheid’ , van Jos Geysels en Erik Vlaminck.                                                                                                                                                                    
(6)Bron cijfers : www.11.be

1.2. De buitenkant van armoede , sociale uitsluiting en maatschappelijke kwetsbaarheid.

“Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen.” ( Vranken, Geldof 1998 :33 )

De woorden van Jan Vranken en Dirk Geldof tonen ons dat kansarmoede een complex probleem is.
(Kans)armoede is een complex probleem dat wordt gekenmerkt door onvoldoende inkomen om in uw basisbehoeften te voorzien, zoals degelijke huisvesting, toegang tot elektriciteit, verwarming en water, gezondheidszorg, gezonde voeding, enz… .

Maar armoede mag zeker niet louter gezien worden als een gebrek aan geld .
Mensen in armoede ervaren sociale uitsluitingen met structurele oorzaken op de levensdomeinen huisvesting en energie ( elektriciteit, gas en water) , inkomen en tewerkstelling, maatschappelijke dienstverlening, onderwijs, gezondheidszorg, rechtspraak, vrije tijdsparticipatie, enz….Problemen op één levensdomein beïnvloeden en versterken de moeilijkheden op andere levensdomeinen en veroorzaken op zich nieuwe  sociale uitsluitingen.

Onze samenleving wordt gekenmerkt door uitsluitingsmechanismen die armoede (re)produceren. Vaak komt hier nog bij dat beleid vaak de omgekeerde herverdeling versterkt, met groeiende inkomensongelijkheid en armoede tot gevolg.

1.3. De binnenkant van armoede , sociale uitsluiting en maatschappelijke kwetsbaarheid.

Er is ook een binnenkant van armoede . Dit vertelt ons iets over hoe mensen in armoede zich voelen en omgaan met hun leven in armoede .

Langdurig leven in armoede en sociale uitsluiting, creëert kwetsuren, die slechts heel langzaam genezen. Het zorgt ervoor dat mensen het gevoel hebben dat ze de greep op hun eigen leven verliezen. Ze hebben het gevoel dat ze mislukt zijn in het leven.

Mensen in armoede worden tweederangsburgers en voelen zich ook zo. Ze worden er dagelijks op gewezen niet mee te tellen, dingen niet te kunnen en te kennen, waardeloos te zijn. Dit vertaalt zich in gevoelens van schuld en schaamte, de armoedespiraal wordt een individueel verhaal en uiteindelijk leidt dit tot een opgeven, een 'het kan me niks meer schelen'.

Mensen in generatiearmoede lopen vaak al in hun vroegste kinderjaren kwetsuren op .Generatiearme ouders hebben dezelfde wensen en dromen voor hun kinderen . Een leven in armoede zorgt echter voor heel wat stress, maakt mensen kwetsbaarder voor psychische aandoeningen en legt een enorme druk op de gezinsrelaties. Hierdoor kunnen generatiearme kinderen opgroeien in een gezin waar er een gebrek kan zijn aan veiligheid, liefde en affectie. Voldoende liefde, affectie, geborgenheid en veiligheid is belangrijk voor de psychologische, cognitieve, motorische en sociale ontwikkeling van een kind en voor de ontwikkeling van een basisvertrouwen in zichzelf, andere mensen en de wereld.
De buiten  - en binnenkant van armoede kan er voor zorgen dat generatiearme ouders er moeilijk toe komt hiervoor te zorgen, waardoor generatiearmen al in hun vroegste levensjaren kwetsuren kunnen oplopen.

Deze gekwetste binnenkant van mensen in armoede kan ervoor zorgen dat ze moeilijk aansluiting vinden met zichzelf , anderen en de bredere samenleving.

2. De maatregelen van de Vlaamse regering Bourgeois en de federale regering Michel.


2.1. Sociale uitkeringen.


De federale regering moet op het moment van de opmaak van het regeerakkoord en de eerste draft van de begroting 11,2 miljard euro zoeken om de begroting op orde te brengen. Zo'n 72, 1% daarvan wilt Michel 1 doen via besparingen. De sociale zekerheid is de grootste slachtoffer. De nieuwe federale regering wilt tegen 2019 ongeveer 5,2 miljard euro snoeien in de sociale zekerheid.                                 


De vorige federale regering ( Di Rupo 1 ) heeft – te midden van een structureel tekort aan voldoende jobs – de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen ingevoerd. Hierdoor zakken voor een groeiende groep langdurig werklozen hun uitkering (verder) onder de Europese armoedegrens. Verder kwam er een beperking in de tijd van de inschakelingsuitkering tot  3 jaar. Hierdoor dreigen volgens de RVA in 2015 ruim  23 000 mensen hun inschakelingsuitkering ( de vroegere wachtuitkering) te verliezen.

Deze federale regering gaat – te midden dezelfde socio-economische situatie- nog een stap verder . Deze federale regering schrapt in de inschakelingsuitkeringen door het invoeren van diplomavereisten voor mensen tot 21 jaar en door de leeftijd dat je zo’n uitkering kunt aanvragen te verlagen van 30 naar 25j. Het zullen de maatschappelijk meest kwetsbare mensen zijn die hier het hardste door getroffen wordt. Bovendien zorgt dit voor een verschuiving van het probleem van het sociaal zekerheidssysteem naar het systeem van recht op maatschappelijke integratie , waar het leefloon deel van uitmaakt. M.a.w. een verschuiving richting het OCMW. Er wordt immers verwacht dat een deel van hen zal moeten aankloppen  bij het OCMW.

De kopstukken van de CD&V zeggen dat zij hèt sociale gezicht zijn van de nieuwe federale regering. Ze zeggen regelmatig  dat de nieuwe federale regering de sociale uitkeringen gaat verhogen. Ook N-VA pakt hiermee uit. Wie het federaal regeerakkoord echter aandachtig leest , moet vaststellen dat er een addertje onder het gras zit. Ik citeer even letterlijk uit het regeerakkoord:

“ De regering verhoogt geleidelijk de minimum sociale zekerheidsuitkeringen en sociale bijstandsuitkeringen tot het niveau van de Europese armoededrempel. Hierbij wordt prioritair gegeven aan de uitkeringen voor personen met de hoogste armoederisico. De sociale voordelen die met sommige uitkeringen gepaard gaan , zullen worden meegeteld in de vergelijking met de Europese armoedenorm. “

Dit roept vragen op omdat bij de berekening van de Europese armoedenorm de sociale voordelen die mensen ontvangen niet worden meegeteld bij hun inkomen.

M.a.w het is dus nog een grote open vraag of de sociale uitkeringen daadwerkelijk zullen  verhoogd  worden tot de Europese armoedegrens. Nochtans  zijn sociale uitkeringen met de Europese armoedegrens als ethische ondergrens meer dan ooit nodig.

De laatste maanden werden er conflicterende signalen uitgezonden op het vlak van al dan niet verhogen van sociale uitkeringen. Sommige uitkeringen zouden beperkt verhoogt worden , andere sociale uitkeringen zouden degressief worden gemaakt en dus dalen.

Recentelijk kondigde federaal minister van werk Kris Peeters ( CD&V) trots aan dat de laagste sociale uitkeringen de komende 2 jaar  met 3 % omhoog gaan. Maar aangezien  de indexsprong ook voor sociale uitkeringen geldt , zouden ze maar met 1% stijgen.

Uiteindelijk kwam er duidelijkheid met het akkoord van de groep van 10 , waar de werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties een akkoord hebben gesloten betreffende de sociale uitkeringen en beperkte loonstijging na de loonblokkering . Uit dit akkoord blijkt dat de laagste sociale uitkeringen ( leefloon , laagste werkloosheidsuitkeringen, enz….) zouden stijgen met 2%. De oudste pensioenen zouden met 1% stijgen en de minimumpensioenen met 2,3%.


Een leefloon voor een alleenstaande is 817 euro per maand. Dit zou betekenen dat het leefloon voor een alleenstaande mogelijk zou stijgen met 16,43 euro per maand . Het leefloon blijft dan met 833,34 euro nog steeds ver beneden de Europese armoedegrens.

Rekening houdend met de eerder opgelijste maatregelen , vrees ik dat die zeer beperkte stijging een  druppel op een gloeiend hete plaat zal zijn  die al opgedroogd gaat zijn voor ze de plaat heeft bereikt. Bovendien , als de indexsprong plaatsvindt , dan verliezen de mensen met een sociale uitkering ( en mensen met een inkomen uit werk) 2%  van hun inkomen, waardoor het terug naar af is. Zonder die 2% stijging  zou het nog erger zijn , maar je kunt dit moeilijk een duurzame vooruitgang noemen, integendeel. Sterker nog , het is een  vestzak-broekzakoperatie. Het is onduidelijk of er later in de regeerperiode nog een inhaaloperatie gebeurd wat de sociale uitkeringen betreft.

Na twee jaar blokkering  gaat er nu ook opnieuw een zeer kleine marge zijn voor loonstijging, deels bruto (0.5%), deels netto (0.3%). Sectoren en bedrijven moeten dit verder invullen. Ook hier, als de indexsprong plaatsvindt is het terug naar af.

Verder  wordt er een federaal kader uitgewerkt voor de invoering van een gemeenschapsdienst voor langdurig werkzoekenden, uitgevoerd in een samenwerkingsakkoord met de Gewesten.  De voorgestelde vorm van verplichte  gemeenschapsdienst legt het verrichten van arbeid op als tegenprestatie voor het recht op het ontvangen van een werkloosheidsuitkering. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat het recht op werkloosheidsuitkeringen door arbeidsprestaties is verworven en dat de regelgeving inzake beschikbaarheid al plichten oplegt. Het is ook in tegenstelling met de wijze waarop de gewestelijke diensten activeringstrajecten voor maatschappelijk kwetsbare (vaak langdurige) werklozen uitvoeren. Inspraak van de betrokkenen is daarin een belangrijk element én blijkt een cruciale factor te zijn voor het welslagen van de trajecten. Tot slot , kan verplichte gemeenschapsdienst voor langdurige werklozen oneerlijke concurrentie zijn voor betaalde arbeidscontracten.

De Inkomensgarantieuitkering (IGU) voor deeltijds werkenden met het statuut van behoud van rechten (de zogenaamde onvrijwillig deeltijdse werknemers) wordt hervormd. Na 2 jaar deeltijds werken, wordt deze toeslag met 50% verminderd. Deze maatregel zal vooral vrouwen treffen , die meer dan mannen deeltijds werken.

De nieuwe federale  regering schoof eerder  haar doorkijktaks of Kaaimantaks als nieuwe vermogensfiscaliteit naar voren. Het is de vorige regering die in de zomer van 2013 al een doorkijktaks goedkeurde als anti-fraudemaatregel. De ‘Kaaimantaks’ is niet meer dan een verlengstuk van de al besliste aangifteplicht van buitenlandse vermogens die bijvoorbeeld in stichtingen verstopt zitten. Een anti-fraudemaatregel van de vorige regering verkopen als een nieuwe vermogensbelasting, da’s wel heel straf.

Het blijft enorm onzeker of deze federale regering een vermogenswinstbelasting die naam waardig gaat invoeren. De verwachtingen op dit vlak zijn niet echt hoog gespannen. Er worden op dit vlak bijzonder tegenstrijdige signalen uitgezonden. Nochtans is een eerlijke rechtvaardige fiscaliteit meer dan ooit nodig.

3. Maatschappelijk kwetsbare mensen, activeringsbeleid en tewerkstelling.

3.1. Werkloosheid en kwetsbaarheid op de arbeidsmarkt.

Werkloosheid neemt verder toe. Na twee jaren van daling is het aantal werklozen in België vorig jaar met 3,6 procent gestegen tot 432.484. De stijging was het sterkst bij jongeren in Vlaanderen. (7)
Mensen die al over een ongunstige arbeidsmarktpositie beschikten zijn tijdens de laatste decennia er verder op achteruitgegaan .

Het jongste rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid bevestigt dit: over de periode 1998-2011 werd de werkgelegenheid voor laaggeschoolden, die een hogere werkloosheidsgraad kennen dan midden- en hoger geschoolden, minder stabiel. Laaggeschoolden zijn oververtegenwoordigd in de bedrijfstakken die de afgelopen jaren aanzienlijk zijn geherstructureerd.

 Zij ondervinden meer moeilijkheden om arbeidsovereenkomsten voor onbeperkte duur in de wacht te slepen omdat uitzendarbeid en tijdelijke contracten bij hen sneller toegenomen zijn dan in de andere scholingsgroepen.

Naast het beschikken over een kortdurig contract worden nog heel wat werknemers geconfronteerd met andere precaire arbeidsvoorwaarden: lage lonen, onvrijwillige deeltijdse jobs, sterk atypische en intensieve werkuren (regelmatig weekend werk, lange werkuren, variabele en onderbroken werkroosters ...), zware of ongezonde arbeidsomstandigheden, hoge werkdruk, weinig doorgroeikansen en inspraak  ... De meest kwetsbare werknemers combineren meestal verschillende precaire arbeidsvoorwaarden; die combinatie is typisch voor een job van lage kwaliteit. Zij blijven vaak ook hangen in dergelijke jobs, in afwisseling met periodes van werkloosheid. Sinds kort is in België ook een synthetische maat voor precaire werkgelegenheid beschikbaar, die onder andere samengesteld is uit de genoemde factoren. De totale precariseringsgraad blijkt 26,4% te bedragen. (8)

Met zijn 3,5 % arme werknemers scoort België in vergelijking met de rest van de Europese Unie redelijk goed. Onze hoge minimumlonen spelen hier een belangrijke rol. Het vrij lage Belgische percentage dient men echter te nuanceren. In absolute cijfers behoren zo’n 220.000 mensen tot de groep van arme werknemers, wat hoger is dan het aantal leefloners. Het officiële cijfer onderschat ook de niet-geregistreerde arbeid, waar sommige van de meest kwetsbaren een toevlucht toe zoeken om te overleven. Bovendien geeft het enkel een indicatie van de financiële armoede, terwijl de armoedeproblematiek zoveel meer is  dan inkomen alleen. (8)

3.2. Het activeringsbeleid in Vlaanderen.

Het activeringsbeleid in Vlaanderen wordt voor een groot deel gestuurd door het beleid in de EU, nl de Lisabonstrategie. De Lisabonstrategie legde vanaf de jaren 2000 een dubbele aanpak op: een hogere werkgelegenheidsgraad en een ‘ activerende’ sociale bescherming.

Inzake de werkgelegenheidsgraad was het de bedoeling om tegen 2010 te komen tot een werkgelegenheidsgraad van 70%.


Sindsdien mikt de Strategie Europa 2020 op een werkgelegenheidsgraad van 75% bij de bevolking tussen de 20 en de 64 jaar. Om deze doelstelling te bereiken , streeft de EU ernaar om de arbeidskosten in te perken, de werkgevers voldoende bewegingsvrijheid te geven op het vlak van aanwerving en ontslag, het stimuleren van (om)scholing van werknemers en het activeren van werklozen. Deze dubbele aanpak werd nog versterkt door de herziening van de Europese werkgelegenheidsstrategie ( EWS) in 2003, die ertoe aanspoorde om de toegang en het behoud van werkloosheidsuitkeringen aan nog strengere voorwaarden te onderwerpen. Terwijl de strategie initieel ook nog de nadruk legde op de creatie van kwaliteitsvolle jobs, werd dit kwalitatieve aspect nu aan de kant geschoven . De EWS zette dus vanaf dan alleen nog  in op ontwikkeling van jobaanbod, (om)scholing en activering van werklozen , loonmatiging en flexibiliteit.

De VDAB volgt in Vlaanderen bepaalde groepen werkzoekenden op en begeleid hen op zoek naar werk of een opleiding. Als de VDAB het gevoel heeft dat de werkzoekende niet voldoende meewerkt kan de VDAB het dossier doorverwijzen naar de RVA die de werkzoekende verder opvolgt. Wanneer de ’facilitator’ van de RVA na het eerste gesprek besluit dat de werkloze onvoldoende inspanningen heeft geleverd, wordt een contract met verbintenissen en concrete acties opgesteld. Indien de beoordeling van de naleving van dit contract negatief uitvalt tijdens het tweede gesprek, dan krijgt de werkloze een gedeelte van zijn werkloosheidsuitkering voor een bepaalde periode niet uitbetaald .

Het sanctionerende deel zit momenteel nog bij de RVA. In de nabije  toekomst zal dit echter verhuizen naar de VDAB, zoals afgesproken in de 6de staatshervorming.

Een activeringsbeleid kan kansen creëren voor werklozen en zorgt voor aansluiting bij de arbeidsmarkt en de bredere samenleving .Het huidige activeringsdiscours focust  echter te eenzijdig op betaald , fulltime  tewerkstelling. Deze eenzijdige invulling van activering  dreigt meer en meer een uitsluitingsmechanisme te worden voor maatschappelijk kwetsbare mensen .

We moeten vaststellen dat er bij relatief meer mensen uit kansengroepen een transmissie van het dossier van de VDAB naar de RVA plaatsvindt, met een verhoogde kans op schorsing als gevolg. Vooral laaggeschoolden hebben hogere transmissiekansen. Vaak zien we dat niet een gebrek aan motivatie, maar welzijnsgerelateerde problemen aan de grondslag liggen van de redenen van transmissie en eventuele sanctie.

Het activeringsbeleid in Vlaanderen wordt voor een groot deel gestuurd door het beleid in de EU, nl de Lisabonstrategie. De Lisabonstrategie legde vanaf de jaren 2000 een dubbele aanpak op: een hogere werkgelegenheidsgraad en een ‘ activerende’ sociale bescherming.
Vanuit  de Strategie Europa 2020 en  de Europese werkgelegenheidsstrategie is er een  ‘ make work pay’ –beleid  ( MWP) ontwikkeld. MWP vertrekt vanuit het principe dat belasting – en uitkeringsstelsels een negatieve invloed uitoefenen op arbeidsmarktdeelname. Vanuit deze invalshoek moeten de loonkost en de werkloosheidsuitkeringen dus verlaagd worden.


(7)Bron cijfers : www.rva.be                                                                                                                                                           
(8)Bron cijfers : www.armoedebestrijding.be


3.3.De federale en Vlaamse regeerakkoorden over activeringsbeleid.

De grote uitgangspunten van het activeringsbeleid blijven dezelfde . Dit terwijl ik in ‘3.2. Het activeringsbeleid in Vlaanderen.’  een aantal knelpunten betreffende dit systeem naar voren heb geschoven.

Een activeringsbeleid kan kansen creëren voor werklozen en zorgt voor aansluiting bij de arbeidsmarkt en de bredere samenleving .Het huidige activeringsdiscours focust  echter te eenzijdig op betaald , fulltime  tewerkstelling. Deze eenzijdige invulling van activering  dreigt meer en meer een uitsluitingsmechanisme te worden voor maatschappelijk kwetsbare mensen. We zouden het eenzijdige activeringsbeleid daarom moeten ombuigen tot een sociaal participatiebeleid, met meer dan ooit begeleiding op maat. Een sociaal participatiebeleid vertrekt vanuit de krachten van maatschappelijk kwetsbare mensen , garandeert (grond)rechten, werkt de structurele drempels weg en bied kansen om te experimenteren en te leren via vormen van werk, opleiding en vrijwilligerswerk. Dit alles kan bewerkstelligd worden via het structureel verankeren van zorgtrajecten, de versterking van contactdienstverlening ( werkwinkels) voor mensen met een grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt, versterking van de sociale economie  en krachtgerichte begeleiding, ook als het niet meteen lukt.

Het regeerakkoord maakt geen melding van de werk- en welzijnstrajecten voor mensen in armoede. Verenigingen waar armen het woord nemen vragen nochtans al lang naar een structurele verankering van deze trajecten. De werk- en welzijnstrajecten  zijn een voorbeeld van  een ‘brede’ of ‘positieve’ activering die zich niet beperkt tot toeleiding naar de arbeidsmarkt maar de realisatie van grondrechten voor ogen heeft.

Wat betreft het controleluik van het activeringsbeleid pleit de Vlaamse regering voor een versterking van de controle op de beschikbaarheid. In overleg met de federale overheid wil ze het  de regelgeving inzake passende dienstbetrekking, actief zoekgedrag, administratieve controle en sancties verfijnen.
Het is hier absoluut belangrijk dat er een armoedetoets gebeurt voor de nieuwe regelgeving wordt geïmplementeerd . Ze wordt verder best vormgegeven in samenspraak met maatschappelijk kwetsbare mensen en hun verenigingen, dit om te vermijden dat er een nieuw uitsluitingsmechanisme wordt geïnstalleerd.

 Bij de controle van het actief zoekgedrag en administratieve controle dient men meer rekening te houden met armoedesituaties die het zoeken naar werk juist bemoeilijken. Het federale activeringsplan heeft immers tot een toenemend aantal sancties geleid, in de eerste plaats bij de maatschappelijk meest kwetsbare werklozen. Een aanzienlijk deel van hen moest daarna aankloppen bij het OCMW voor een leefloon, met groeiende armoede, sociale  uitsluiting en maatschappelijke kwetsbaarheid tot gevolg.

Voor 55-plussers wordt de activering uitgebreid tot de leeftijd van 65, rekening houdend met de capaciteiten van de VDAB en de arbeidsmarktsituatie.

De Vlaamse regering heeft recentelijk het doelgroepenbeleid hervormt. Nu worden alleen nog ondersteunende maatregelen voorzien voor jongeren , 55-plussers en personen met een arbeidshandicap. Allochtonen worden niet meer opgenomen in het doelgroepenbeleid, dit terwijl de werkloosheid onder allochtonen een groot probleem is en blijft.


De Vlaamse Regering heeft een akkoord bereikt over de hervorming van werkplekleren en de overgangsmaatregelen.

De huidige WEP+-maatregel wordt verlengd tot 30 september 2015. Nieuwe instroom van werkzoekenden kan nog tot 31 maart 2015. Deze instroom aan nieuwe werkzoekenden valt nog onder het huidige systeem, met de huidige voorwaarden.
Vanaf 1 juli 2015 tot 31 december 2015 zal de VDAB de werkzoekenden in een tijdelijke subsidieregeling toeleiden, waarbij de leerwerkbedrijven instaan voor begeleiding en werkplekleren gebruikt wordt om hen tewerk te stellen in het normale economische circuit. Deze werkzoekenden zullen gedurende hun traject naar werk het statuut van werkzoekende behouden. Het gaat om 2500 werkzoekenden.

Vanaf 1 januari 2016 zal VDAB een overheidsopdracht starten, waarop naast de leerwerkbedrijven ook externe partners kunnen intekenen. De sociale economieprojecten vrezen dat hiermee de deur wordt opengezet voor privatisering.

4.Armoedebestrijding en de federale en Vlaamse regering.

Nog niet alles is duidelijk. De federale en Vlaamse regering kondigt sociale correcties aan. Waar die gebeuren en hoeveel budget daarvoor wordt vrijgemaakt is zeer onduidelijk.

Als we met de bril van mensen in armoede, sociale uitsluiting en maatschappelijke kwetsbaarheid  naar de regeerakkoorden, de beleidsnota en de aangekondigde maatregelen kijken , dan moeten we vaststellen dat ze op het vlak van armoedebestrijding vooral vertrekken vanuit het individueel schuldmodel.

Dit model legt de oorzaak van ( langdurige ) werkloosheid en armoede  bij het individu: door hun luiheid, omdat ze niet willen studeren en willen werken, een gebrek aan verantwoordelijkheid en doorzettingsvermogen, enz. Het deelt de mensen  op in ‘deserving’ werkloze en arme en ‘non-deserving’ werkloze en arme: zij die het verdienden om geholpen te worden en zij die het aan uw eigen hebben te danken en dus niet verdienen om geholpen te worden.

Dit individueel schuldmodel stigmatiseert mensen in armoede en  werkzoekenden en minimaliseert en/of ontkent de knelpunten en sociale uitsluitingen met structurele oorzaken die een groeiend aantal mensen ervaren op tal van levensdomeinen.

Dit is wat we net niet moeten hebben.

Armoedebestrijding is een complex iets. Mensen in armoede ervaren sociale uitsluitingen met structurele oorzaken op verschillende levensdomeinen. De sociale uitsluitingen die veel mensen in armoede ervaren zijn dezelfde, wat verschilt is hoe ze hiermee om gaan. Ieder persoon in armoede gaat , vertrekkende vanuit hun binnenkant , op een andere manier om met deze structurele uitsluitingsmechanismen. Sommigen vinden in deze onrechtvaardigheden de kracht om verder te gaan , anderen trekken zich na de zoveelste kwetsende ervaring terug om verdere kwetsuren te vermijden. Er is dus een wisselwerking tussen structurele uitsluitingsprocessen op maatschappelijk en institutioneel niveau en het persoonlijke niveau. Dit maakt dat armoedebestrijding complex is.

We moeten resoluut gaan voor een emancipatorisch, krachtgericht en participatief sociaal beleid dat mensen versterkt en de structurele uitsluitingsmechanismen wegwerkt. Het bestrijden van armoede en sociale ongelijkheid vraagt een participatief en krachtgericht armoedebeleid dat de sociale uitsluitingen benoemt en aanpakt , grondrechten garandeert, de binnenkant ( de belevingswereld) van mensen in armoede respecteert en vertrekkende vanuit de krachten, vaardigheden en overlevingsstrategieën van mensen in armoede samen met hen duurzame stappen vooruit zet.

De regeringen   versterken echter verder de omgekeerde herverdeling , met groeiende armoede, inkomensongelijkheid en maatschappelijke kwetsbaarheid tot gevolg.

De N-VA , de grootste partij in zowel de federale als Vlaamse regering, ging naar de verkiezing met onder andere dat de overheidsmiddelen van sociaal beleid moeten terechtkomen bij zij die het echt nodig hebben. Wel, wat dit concreet in de praktijk voor de  federale regering betekend is duidelijk: inkomen afpakken van de maatschappelijk kwetsbare mensen en de middenklasse en meer inkomen geven aan de rijken. Of anders gezegd: afpakken van zij die het echt nodig hebben en geven aan zij die het niet nodig hebben.