donderdag 22 mei 2014

Armoede in België: inkomensongelijkheid , werkloosheidsuitkeringen , leefloon , uitsluiting op de arbeidsmarkt , het activeringsbeleid en het alternatief van Groen.

Inkomensongelijkheid in cijfers.

De laatste cijfers van EU-SILC ( European Union –Statistics on Income and Living Conditions) vertellen ons dat in 2013  ongeveer 15,3 % van de bevolking in België moest leven met een inkomen onder de Europese armoedegrens.
Dit betekent dat 1 op 7 of ongeveer 1.656.800 personen in België in armoede leven of een zeer groot risico hebben om in armoede terecht te komen. (1)

De inkomens in ons land zijn ongelijk verdeeld en de afstand tussen arm en rijk was nooit groter. Tussen 1990 en 2009 zagen de 30% armsten hun aandeel in de nettobelastbare inkomens dalen (van 11,2% naar 8,3%), terwijl de 10% rijksten hun aandeel zagen toenemen (van 27,3% naar 31,9%). Of anders gezegd: waar het vermogen van de 10 rijkste procent Belgen 1998 50 keer zo groot was als dat van de armste 10, is dat nu 735 keer zo groot. De inkomensongelijkheid en de inkomensspanning is dus enorm gestegen.






In Vlaanderen ervaren in 2011 vooral  vrouwen (10,3%), alleenstaanden (14,5%), koppels waarbij minstens één persoon ouder is dan 65 jaar (20,6%), eenoudergezinnen (22,2%), werklozen (23,2%), laagopgeleiden (18,6%), 65- plussers (18,1%) en huurders (20,6%) sociale uitsluiting met structurele oorzaken op de verschillende levensdomeinen. Er is ook een sterke verkleuring van armoede en sociale uitsluiting. Ongeveer  38% van de mensen van Turkse afkomst en 54% van de mensen van Marokkaanse afkomst leven in armoede in België.
 (2)

Een groeiend aantal mensen zijn( tijdelijk) aangewezen op een leefloon of equivalent leefloon ( leefgeld). Het aantal mensen in België dat in het traject maatschappelijke integratie zitten steeg in 2013 tot ruim 105 000 mensen, waarvan de meerderheid een leefloon kreeg. In 2012 werden maandelijks gemiddeld 95.352 leeflonen uitgekeerd. In de eerste acht maanden van 2013 liep dat aantal op tot gemiddeld 98.213. Dat is liefst een derde meer dan tien jaar geleden.(3)

Werkloosheid neemt verder toe. Na twee jaren van daling is het aantal werklozen in België vorig jaar met 3,6 procent gestegen tot 432.484. De stijging was het sterkst bij jongeren in Vlaanderen. (4)

Mensen die al over een ongunstige arbeidsmarktpositie beschikten zijn tijdens de laatste decennia er verder op achteruitgegaan .

Het jongste rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid bevestigt dit: over de periode 1998-2011 werd de werkgelegenheid voor laaggeschoolden, die een hogere werkloosheidsgraad kennen dan midden- en hoger geschoolden, minder stabiel. Laaggeschoolden zijn oververtegenwoordigd in de bedrijfstakken die de afgelopen jaren aanzienlijk zijn geherstructureerd.

Zij ondervinden meer moeilijkheden om arbeidsovereenkomsten voor onbeperkte duur in de wacht te slepen omdat uitzendarbeid en tijdelijke contracten bij hen sneller toegenomen zijn dan in de andere scholingsgroepen.


Naast het beschikken over een kortdurig contract worden nog heel wat werknemers geconfronteerd met andere precaire arbeidsvoorwaarden: lage lonen, onvrijwillige deeltijdse jobs, sterk atypische en intensieve werkuren (regelmatig weekend werk, lange werkuren, variabele en onderbroken
werkroosters ...), zware of ongezonde arbeidsomstandigheden, hoge werkdruk, weinig doorgroeikansen en
inspraak  ... De meest kwetsbare werknemers combineren meestal verschillende precaire arbeidsvoorwaarden; die combinatie is typisch voor een job van lage kwaliteit. Zij blijven vaak ook hangen in dergelijke jobs, in afwisseling met periodes van werkloosheid. Sinds kort is in België ook een synthetische maat voor precaire werkgelegenheid beschikbaar, die onder andere samengesteld is uit de genoemde factoren. De totale precariseringsgraad blijkt 26,4% te bedragen. (5)

Met zijn 3,5 % arme werknemers scoort België in vergelijking met de rest van de Europese Unie redelijk goed. Onze hoge minimumlonen spelen hier een belangrijke rol. Het vrij lage Belgische percentage dient men echter te nuanceren. In absolute cijfers behoren zo’n 220.000 mensen tot de groep van arme werknemers, wat hoger is dan het aantal leefloners. Het officiële cijfer onderschat ook de niet-geregistreerde arbeid, waar sommige van de meest kwetsbaren een toevlucht toe zoeken om te overleven. Bovendien geeft het enkel een indicatie van de financiële armoede, terwijl de armoedeproblematiek zoveel meer is  dan inkomen alleen. (5)

Kijken we naar de samenstelling van de populatie mensen in armoede op actieve leeftijd (18-65 jaar) in Vlaanderen  (gegevens 2010), dan zien we dat 31% van hen  werk en toch wegens diverse reden in armoede leeft. (5)


Het activeringsbeleid in Vlaanderen.

Het activeringsbeleid in Vlaanderen wordt voor een groot deel gestuurd door het beleid in de EU, nl de Lisabonstrategie. De Lisabonstrategie legde vanaf de jaren 2000 een dubbele aanpak op: een hogere werkgelegenheidsgraad en een ‘ activerende’ sociale bescherming.

Inzake de werkgelegenheidsgraad was het de bedoeling om tegen 2010 te komen tot een werkgelegenheidsgraad van 70%. Sindsdien mikt de Strategie Europa 2020 op een werkgelegenheidsgraad van 75% bij de bevolking tussen de 20 en de 64 jaar. Om deze doelstelling te bereiken , streeft de EU ernaar om de arbeidskosten in te perken, de werkgevers voldoende bewegingsvrijheid te geven op het vlak van aanwerving en ontslag, het stimuleren van (om)scholing van werknemers en het activeren van werklozen. Deze dubbele aanpak werd nog versterkt door de herziening van de Europese werkgelegenheidsstrategie ( EWS) in 2003, die ertoe aanspoorde om de toegang en het behoud van werkloosheidsuitkeringen aan nog strengere voorwaarden te onderwerpen. Terwijl de strategie initieel ook nog de nadruk legde op de creatie van kwaliteitsvolle jobs, werd dit kwalitatieve aspect nu aan de kant geschoven . De EWS zette dus vanaf dan alleen nog  in op ontwikkeling van jobaanbod, (om)scholing en activering van werklozen , loonmatiging en flexibiliteit.

De VDAB volgt in Vlaanderen bepaalde groepen werkzoekenden op en begeleid hen op zoek naar werk of een opleiding. Als de VDAB het gevoel heeft dat de werkzoekende niet voldoende meewerkt kan de VDAB het dossier doorverwijzen naar de RVA die de werkzoekende verder opvolgt. Wanneer de ’facilitator’ van de RVA na het eerste gesprek besluit dat de werkloze onvoldoende inspanningen heeft geleverd, wordt een contract met verbintenissen en concrete acties opgesteld. Indien de beoordeling van de naleving van dit contract negatief uitvalt tijdens het tweede gesprek, dan krijgt de werkloze een gedeelte van zijn werkloosheidsuitkering voor een bepaalde periode niet uitbetaald .

Het sanctionerende deel zit momenteel nog bij de RVA. In de toekomst zal dit echter verhuizen naar de VDAB, zoals afgesproken in de 6de staatshervorming.

Een activeringsbeleid kan kansen creëren voor werklozen en zorgt voor aansluiting bij de arbeidsmarkt en de bredere samenleving .Het huidige activeringsdiscours focust  echter te eenzijdig op betaald , fulltime  tewerkstelling. Deze eenzijdige invulling van activering  dreigt meer en meer een uitsluitingsmechanisme te worden voor maatschappelijk kwetsbare mensen , waaronder mensen in armoede.

We moeten vaststellen dat er bij relatief meer mensen uit kansengroepen een transmissie van het dossier van de VDAB naar de RVA plaatsvindt, met een verhoogde kans op schorsing als gevolg. Vooral laaggeschoolden hebben hogere transmissiekansen. Vaak zien we dat niet een gebrek aan motivatie, maar welzijnsgerelateerde problemen aan de grondslag liggen van de redenen van transmissie en eventuele sanctie.


De versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen en besparingen bij de VDAB.
 

Vanuit  de Strategie Europa 2020 en  de Europese werkgelegenheidsstrategie is er een  ‘ make work pay’ –beleid  ( MWP) ontwikkeld. MWP vertrekt vanuit het principe dat belasting – en uitkeringsstelsels een negatieve invloed uitoefenen op arbeidsmarktdeelname. Vanuit deze invalshoek moeten de loonkost en de werkloosheidsuitkeringen dus verlaagd worden.

Vanaf 01 november 2012 werd in België de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen van kracht, een maatregel van de federale regering Di Rupo 1.  Vroeger was er al een beperkte degressiviteit voor samenwonenden , deze werd nu versterkt en uitgebreid . Hoe snel iemands werkloosheidsuitkering daalt, hangt af van hoelang hij/zij gewerkt heeft voor de periode van werkloosheid. Wie minder dan vijf jaar aan het werk was, ziet het bedrag al na een jaar en twee maanden dalen, anderen pas na twee jaar. Vanaf dan gaat het bedrag om de zes maanden omlaag, en dat maximaal vier keer. Werkzoekenden zien hun werkloosheidsuitkering uiteindelijk dalen tot een forfaitbedrag. Deze minimumuitkeringen zijn nauwelijks hoger dan het leefloon en zakken dus  onder de Europese armoedegrens. Een aantal groepen zijn vrijgesteld van deze versterkte degressiviteit in de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen.

Naast de werkloosheidsuitkering , is ook de wachtuitkering ( nu inschakelingsuitkering) hervormt. De toegang tot de inschakelingsuitkering ( de vroegere wachtuitkering)  is verstrengt . Bovendien is de inschakelingsuitkering in de tijd beperkt tot 3 jaar. Zo’n 55.000 werkzoekenden (als ze tegen dan nog geen duurzaam werk hebben)  dreigen eind 2014 uitgesloten te worden van hun recht op uitkeringen door de hervorming van de inschakelingsuitkering .

Bovendien moet er bespaard worden bij de VDAB. Hierdoor hebben meer dan 30 werkwinkels van de VDAB de deuren moeten sluiten. De werkwinkels bereiken vooral mensen uit kansengroepen. Hierdoor komt de begeleiding van maatschappelijk kwetsbare mensen met een grote(re) afstand tot de reguliere arbeidsmarkt onder druk te staan.

Het Netwerk tegen Armoede , het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding , Samenlevingsopbouw en de politieke partijen Groen en Ecolo hebben deze maatregelen scherp veroordeeld. Ze vreesden dat de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen en de beperking in de tijd van de inschakelingsuitkering de armoede en sociale uitsluiting verder zal doen toenemen.

Het centrum voor sociaal beleid berekende eind 2013 het effect van deze maatregel op het vlak van armoederisico.

Het globale armoederisico bij volledige werkloosheid zou na de hervorming sneller en sterker toenemen met de duur van de werkloosheid: na 61 maanden zou het 28,0% bedragen (in plaats van 21,5% vóór de hervorming). De verhoogde armoederisico’s worden opgetekend voor alle gezinscategorieën. De toename is echter vooral opvallend voor de alleenstaanden: na 61 maanden bedraagt die 71,9% (in plaats van 11,7%), een stijging van 60,2 procent punt. Voor gezinshoofden bedraagt de stijging ‘slechts’ 5 procent (naar 66,1%), maar vóór de hervorming lag hun armoederisico dan ook al erg hoog (61,0%). Het armoederisico bij samenwonenden neemt 2 procentpunt toe (van 15,6% naar 17,1%). (6)

Zo’n 55.000 werkzoekenden (als ze tegen dan nog geen duurzaam werk hebben)  dreigen eind 2014 uitgesloten te worden van hun recht op uitkeringen door de hervorming van de inschakelingsuitkering . (7)

Dit zal een bijkomende druk leggen op de OCMW’s die eerder dit jaar al 2 keer aan de alarmbel trokken.

Bij gebrek aan voldoende duurzame tewerkstelling met een deftig loon, zal deze maatregelen en het huidige activeringsbeleid dus alleen maar de verschillende groepen van werklozen tegen elkaar opzetten, het Mattheüseffect ( dat meer dan ooit aanwezig is) versterken, met groeiende sociale ongelijkheid tot gevolg.




(1)    Bron cijfers : www.armoedebestrijding.be

(2)    Bron cijfers: www.armoedebestrijding.be

(3)    Bron cijfers : FOD Maatschappelijke Integratie.

(4)    Bron cijfers: www.rva.be
(6)    Bron cijfers : www.armoedebestrijding.be
(7)    Bron cijfers: www.abvv.be
 




Hoe kan anders.


Groen gaat voor een participatief en krachtgericht armoedebeleid. Volgens Groen vraagt  het bestrijden van armoede en sociale ongelijkheid een participatief en krachtgericht armoedebeleid dat de sociale uitsluitingen benoemt en aanpakt , grondrechten garandeert, de binnenkant ( de belevingswereld) van mensen in armoede respecteert en vertrekkende vanuit de krachten, vaardigheden en overlevingsstrategieën van mensen in armoede samen met hen en het sociale middenveld duurzame stappen vooruit zet.


De afschaffing van de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen. Iedereen heeft recht op een waardig inkomen. Het kan niet zijn dat mensen die sociale uitsluiting ervaren op de arbeidsmarkt en dus werkloos zijn , terugvalt op een werkloosheidsuitkering onder de Europese armoedegrens. Groen wil daarom de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen terugschroeven. Groen wil ook de beperking in de tijd van de inschakelingsuitkering ( de vroegere wachtuitkering ) ongedaan maken. Deze maatregelen zetten  de verschillende groepen van werklozen tegen elkaar opzetten, het Mattheüseffect ( dat meer dan ooit aanwezig is) versterken, met groeiende sociale ongelijkheid tot gevolg. Het zorgt voor een stijgende druk op het OCMW. Werk zoeken lukt niet beter als je arm bent. Integendeel , armoede maakt de afstand tot de reguliere arbeidsmarkt alleen maar groter.

Groen wil alle sociale uitkeringen optrekken tot boven de Europese armoedegrens en is tegen een beperking in de tijd van sociale uitkeringen. Groen en Ecolo diende in 2008 een wetsvoorstel in om alle sociale uitkeringen op te trekken tot boven de Europese armoedegrens. Dit kreeg toen geen meerderheid achter zich. Groen blijft echter pleiten voor het optrekken van alle sociale uitkeringen. Bovendien is Groen tegen de beperking in de tijd van sociale uitkeringen.

De federale overheid verzekert het recht op leefloon. De beperkte terugbetaling van het leefloon door de federale overheid aan de OCMW’s is zeer onbillijk en ondergraaft de solidariteit. Gemeenten met een hoog aantal maatschappelijk kwetsbare mensen betalen veel meer dan gemeenten met een welvarende bevolking. Dit kan – zeker als de gemeente beperkte financiële middelen heeft- het recht op leefloon ondergraven. Daarom pleit Groen voor een 90 % terugbetaling door de federale overheid.

Groen gaat voor een basispensioen. Er komt een absolute ondergrens onder ons pensioenstelsel. Groen gaat voor een universeel basispensioen dat overeen komt met de Europese armoedegrens. Dit basispensioen krijg je op basis van burgerschap en dus niet op basis van afgelegde loopbaan. Bovenop dit basispensioen komt een toeslag per gewerkt jaar. Hoe meer jaren gewerkt , hoe groter de toeslag.

Groen vormt het huidige eenzijdige activeringsbeleid om tot een sociaal participatiebeleid. Een activeringsbeleid kan kansen creëren voor werklozen en zorgt voor aansluiting bij de arbeidsmarkt en de bredere samenleving .Het huidige activeringsdiscours focust  echter te eenzijdig op betaald , fulltime  tewerkstelling. Deze eenzijdige invulling van activering  dreigt meer en meer een uitsluitingsmechanisme te worden voor maatschappelijk kwetsbare mensen. Groen wil het eenzijdige activeringsbeleid daarom ombouwen tot een sociaal participatiebeleid, met meer dan ooit begeleiding op maat. Een sociaal participatiebeleid waardeert en vertrekt vanuit de krachten van maatschappelijk kwetsbare mensen , garandeert (grond)rechten, werkt de structurele drempels weg en bied kansen om te experimenteren en te leren via vormen van werk, opleiding en vrijwilligerswerk. Dit alles kan bewerkstelligd worden via het structureel verankeren van zorgtrajecten, de versterking van contactdienstverlening ( werkwinkels) voor mensen met een grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt, versterking van de sociale economie  en krachtgerichte begeleiding, ook als het niet meteen lukt.

Groen gaat voor een vermogenswinstbelasting. Groen wil de fiscaliteit sociaal rechtvaardiger maken. Momenteel wordt inkomen uit werk zwaar belast en inkomen uit vermogen heel weinig belast. Het fiscaal systeem bestendigd voor een stuk het Mattheüseffect in onze samenleving , met groeiende sociale ongelijkheid tot gevolg. Om de groeiende inkomensongelijkheid en inkomensspanning aan te pakken, voert Groen een belasting op winsten uit vermogens boven de 1 000 000 euro in. Met de inkomsten uit deze vermogenswinstbelasting willen we  de werkende armen en werkende middenklassers meer financiële ademruimte geven.

Groen gaat voor jobs in toekomstgerichte sectoren. Via het nemen van verschillende beleidsmaatregelen wilt Groen zorgen voor jobs in toekomstgerichte sectoren: in het onderwijs, in de buurt- en samenlevingsopbouwsector, de zorg – en ouderensector, de bijzondere jeugdzorgsector, openbaar vervoer, de bouw van sociale woningen( wat een stimulans is voor de bouwsector) , energiezuinig maken van woningen (wat een stimulans is voor de bouwsector) , de biologische land – en tuinbouw, productinnovatie, de cultuursector, enz. Bovendien wil Groen ook aan jobcreatie doen bij de KMO’s en dit door het nemen van specifieke maatregelen op maat van de KMO’s.

Groen gaat voor een Europees minimumloon. Groen gaat voor een Europees minimumloon . Mensen die werken verdienen een inkomen boven de Europese armoedegrens. Met de implementatie van een minimumloon wil Groen voorkomen dat er gedaan wordt aan sociale dumping en dat verschillende EU-landen tegen elkaar worden opgezet.

Groen vindt het behoud van de index enorm belangrijk. Voor Groen zorgt het indexmechanisme er immers voor dat de koopkracht op peil blijft. Op lange termijn wilt Groen gaan naar  een indexeringsmechanisme op Europees niveau.

Groen vindt het sociaal overlegmodel enorm waardevol. Groen vindt het enorm belangrijk dat er tussen werknemers en werkgevers sociaal overleg plaatsvindt over arbeidsvoorwaarden, loonpolitiek , enz . Groen wilt dit overleg versterken.

Groen gaat voor zero tolerance voor discriminatie op de arbeidsmarkt. Nog steeds ervaren mensen met een migratieachtergrond vormen van sociale uitsluiting op de arbeidsmarkt. Dit kan absoluut niet voor Groen. De aanpak van discriminatie op de arbeidsmarkt blijft laks. Discriminatie moet actief opgespoord en bestraft worden. Dit kan bijvoorbeeld via de invoering van praktijktests en overtredingen te beboeten.


Wil je meer informatie over het programma van Groen , dan nodig u graag uit om een kijkje te nemen op :